Een natuurlijke beek stroomt onder invloed van de terreinhelling. De afmetingen van de beek zijn bepaald door de gemiddelde zomerafvoer. De gemiddelde zomerafvoer is doorgaans gering, omdat er in de zomer geen neerslagoverschot is. Alleen het restant van de winter wordt dan afgevoerd. Als de afvoer in de winter meer wordt dan de afvoercapaciteit, dan stijgt het peil en kan er inundatie (overstroming) optreden. Het verschil wordt op het maaiveld geborgen.
Bij een grote afvoer vindt erosie plaats. Daardoor treedt onder andere meandering op. Door meandering wordt het verhang kleiner. Hierdoor neemt de watersnelheid weer af. Op plaatsen waar de stroomsnelheid lager is, wordt materiaal afgezet. Dit heet sedimentatie.
De stroomsnelheid en de diepte zijn bij een natuurlijke beek niet overal gelijk. In de binnenbocht is de stroomsnelheid laag en bezinkt er materiaal dat met het water meegevoerd wordt. De oever in de binnenbocht heeft een flauwe helling (talud). In de buitenbocht is de stroomsnelheid groter en vindt erosie plaats. Het talud is steil. Door uitschuring en afkalving wordt de bocht ruimer en kunnen er bochtafsnijdingen optreden. Op zo’n manier kunnen er dode armen ontstaan.
In de onderstaande documenten vind je informatie over beken, stroomgebieden en waterscheidingen:
Het oppervlaktewatersysteem; Het stroomgebied
Een stroomgebied watert onder- of bovengronds af op één bepaalde watergang.Dit kan direct of via andere watergangen gebeuren.