3. Werkwijze

1) Je zoekt de woorden die je niet kent op en maakt hiervoor een woordenlijst DU-NL aan. 

2) Vervolgens beantwoord je onderstaande vragen in het Duits, in hele zinnen. 
Bij het beantwoorden van de vragen ben je verplicht te citeren uit de Duitse tekst om zo je antwoord toe te lichten.

-  wie is de hoofdpersoon
 - wie zijn de overige personen / figuren in het sprookje
 - wie/wat is goed
 - wie/wat is slecht
 - waar speelt het zich af 
- wanneer speelt het zich af
 - wat is in de werkelijkheid onmogelijk
 - wat is de wijze les / moraal van dit sprookje 
- zouden kinderen dit sprookje spannend vinden, waarom (niet) 

3) Tot slot geef je jullie onderbouwde mening in het Duits over het sprookje. Die hoeft natuurlijk niet hetzelfde te zijn. Leuk zelfs als het verschillend is! Om deze mening onder woorden te brengen, gebruik je ALLE onderstaande tegenstellingen: 

makkelijk / moeilijk 
lang / kort 
vrolijk / triest 
spannend / saai 
raar / alledaags 
voorspelbaar / onvoorspelbaar 
intelligent / dom 
actueel / ouderwets 
origineel / afgezaagd 
snel / langzaam 
mooi / lelijk

4. Als eindopdracht krijgt iedereen een gedeelte van hetzelfde sprookje. Samen met je partner schrijf je hiervoor in het Duits een origineel einde, wat je tevens kan presenteren aan de klas.

?