Uitwerking begrippen

 Hulpmiddelen/bronnen/links 


actief kiesrecht: Het recht om te gaan stemmen.
Commissaris van de Koningin: Hoogste bestuurder in de provincie; voorzitter van het college van gedeputeerde staten. democratie: Staatsvorm waarbij het volk zichzelf regeert en vrij zijn meningen en wensen kan uiten.
dictatuur: Staatsvorm onder leiding van iemand die zich tot alleenheerser heeft uitgeroepen en die zijn onderdanen geen vrijheden toestaat.
directe democratie: Staatsvorm waarbij het volk zichzelf bestuurt zonder tussenkomst van volksvertegenwoordigers.
directe verkiezingen: Verkiezingen zonder tussentrap.
Eerste Kamer: Een van de twee onderdelen van de Staten-Generaal.
Europese Commissie: Het dagelijks bestuur van de Europese Unie.
Europees Parlement: De gekozen volksvertegenwoordiging van de Europese Unie.
Europese Raad: Vergadering van de presidenten en/of ministerpresidenten van de lidstaten van de EU.
Europese Unie: Samenwerkingsverband tussen 27 Europese landen.
formatie: Vorming van een regering.
fractie: Groep gekozen volksvertegenwoordigers van dezelfde partij.
fractievoorzitter: Voorzitter van de groep gekozen volksvertegenwoordigers.
gedeputeerde staten: Bestuurders van de provincie; vormen samen met de CvK het college van gedeputeerde staten. gemeenteraad: Gekozen volksvertegenwoordigers in een gemeente.
gezag: Bevoegdheid om beslissingen te nemen.
grondrechten: Rechten die door de Grondwet worden gewaarborgd.
indirecte democratie: Staatsvorm waarbij het volk zichzelf regeert via gekozen volksvertegenwoordigers.
indirecte verkiezingen: Verkiezingen door vertegenwoordigers die eerder gekozen of aangewezen zijn; verkiezingen met een tussenstap.
kandidatenlijst: Lijst met namen van mensen die gekozen willen worden.
lijsttrekker: Eerste op de lijst van kandidaten.
lijstduwer: Laatste op de lijst van kandidaten; meestal een bekende Nederlander die veel stemmen kan trekken.
macht: Vermogen om iets te doen.
ministerraad: Vergadering van alle ministers samen onder leiding van de minister-president.
monarchie: Staatsvorm met een koning aan het hoofd.
motie van wantrouwen: Uitspraak van de Kamer waarin het beleid van een minister wordt afgekeurd.
parlement: Volksvertegenwoordiging.
parlementaire democratie: Bestuur via gekozen volksvertegenwoordigers.
passief kiesrecht: Het recht om gekozen te worden.
provinciale staten: Gekozen volksvertegenwoordigers in de provincie.
recht van amendement: Recht van een volksvertegenwoordiger om een wijzigingsvoorstel te doen op een begroting.
recht van enquĂȘte: Recht van het parlement om een onderzoek te (laten) doen.
recht van initiatief: Recht van een volksvertegenwoordiger om een wetsvoorstel in te dienen.
recht van interpellatie: Recht van een volksvertegenwoordiger om tijdens een debat een vraag te stellen aan een collega of aan een minister.
rechtsstaat: Staatsvorm die het recht als hoogste gezag handhaaft.
referendum: Volksraadpleging. regering: Alle ministers en de koning(in).
republiek: Staatsvorm met een president aan het hoofd.
staat: Een door een geordend gezag geregeerd volk. stembureau: Plaats waar men tijdens verkiezingen kan stemmen.
Tweede Kamer: Een van de twee onderdelen van de Staten-Generaal.
verkiezingsprogramma: Programma waarmee een politieke partij de verkiezingen ingaat. Bevat punten waarvoor zij oplossingen heeft bedacht.
volkssoevereiniteit: Situatie waarin het hoogste gezag bij het volk berust.
voorkeurstemmen: Stemmen die op een bepaalde persoon zijn uitgebracht.
vragenrecht: Het recht van een volksvertegenwoordiger om (schriftelijke) vragen te stellen aan een bewindspersoon.