7. Docentpagina

Hoe kan ik mijn leerlingen leren beter met teksten om te gaan. Ik ervaar in bijna al mijn klassen dat dit niet goed gaat. Zodra leesvaardigheid getoetst wordt, vallen er erg veel onvoldoendes. Leesvaardigheid is ook van belang bij andere vakken. Een slechte leesvaardigheid zal ook daar belemmerend werken. De leerlingen lezen niet snel een (krant) artikel terwijl ze in de lesstof wel met artikelen in aanraking komen. Misschien is de behandeling van teksten in de methode te weinig diepgaand, niet frequent genoeg of niet effectief. Het product dat ik heb ontworpen om de leerlingen meer vaardigheid en routine bij te brengen in de omgang met teksten, heb ik de vorm gegeven van een webquest.  

De vakdidactische bronnen die ik voor deze opdracht heb gebruikt zijn het boek van Bonset, de Boer en Ekens “Nederlands in de onderbouw”; het artikel van Bimmel, van den Bergh en Oostdam “Effecten van strategietraining op leesvaardigheid in moedertaal en vreemde taal”; en het artikel van Henneman en van Calcar “leesonderwijs ter discussie”. Met het doorwerken van mijn webquest wil ik leerlingen tekstvragen laten beantwoorden en zelf een tekst laten schrijven, op een manier die verantwoord kan worden vanuit de bovengenoemde literatuur.

De meeste schoolboeken besteden aandacht aan leesstrategieën. Leesstrategieën zijn acties van een lezer om effectief en efficiënt zijn leesdoel te bereiken. In het algemeen wordt aangenomen dat leesstrategietraining een effectieve manier is om de leesvaardigheid te verbeteren. Tot het artikel van Bimmel was er weinig bewijs voor deze aanname. Om meer zicht te krijgen op het effect van leesstrategieën stelde het artikel Effecten van strategietraining op leesvaardigheid in moedertaal en vreemde taal van Bimmel de onderzoeksvraag:

1. Heeft lees strategietraining effect op de beheersing van de getrainde strategische leeshandeling?

2. Heeft lees strategietraining een effect op de leesvaardigheid in de moedertaal?

Uit het onderzoek van Bimmel bleek leesstrategietraining effect te hebben op de beheersing van de getrainde strategische leeshandeling.Het gebruik van leesstrategieën is daarom vanuit dit artikel te verantwoorden.Er zijn allerlei op het oog zinvolle leesstrategieën te gebruiken. De leesstrategieen die ik in mijn webquest gebruik zijn gebaseerd op de artikelen van van Bimmel en Henneman.

In de introductie van de webquest zal ik leerlingen duidelijk maken in welke situaties strategieën toegepast worden. Niet alleen voor het lezen heb je strategieen nodig. Henneman en van Calcar zeggen daarover dat de lezer strategieën moet gebruiken om zijn leesdoel te gebuiken, zoals je ook strategieën gebruikt om algemeen dagelijkse problemen op te lossen. Als je op vrijdag je lievelingsbroek schoon naar een feestje aan wilt, zorg je dat hij op tijd gewassen kan worden en houd je hem niet tot donderdagavond aan. Dat is een strategie. Leerlingen leren strategieën in te zetten om een leesdoel te bereiken. Volgens van Calcar en Henneman kunnen ze dat beter samendoen zodat ze kunnen overleggen. Toch heb ik de webquest zo gemaakt dat ook individuele leerlingen deze kunnen maken. In de introductie en de uitvoering in de les zal ik er voor zorgen dat ze gaan samenwerken. Met het oog op niveauverschillen vond ik het wel handig als leerlingen ook individueel een tekstopdracht kunnen uitvoeren.Het leesdoel wordt in de webquest van te voren opgegeven.

Om de opdracht uit te kunnen voeren, zoeken de leerlingen gericht naar een bepaald soort tekst. De opdracht is als volgt geformuleerd: Stel je moet een spreekbeurt houden op school. Je weet nog niet welk onderwerp je neemt en daarom zoek je in de opgegeven bronnen naar een informatieve tekst over een onderwerp dat jij interessant vindt. De tekst is hiermee niet meer zomaar een tekst, maar een tekst die met een bepaald doel gelezen gaat worden.

Als eerste strategie gaat de leerling het onderwerp en de hoofdgedachte vinden, zoals ook uitgevoerd in Bimmel, dit is als volgt geformuleerd: Vind de hoofdgedachte: de hoofdgedachte is een korte samenvatting van wat er in een tekst over een onderwerp gezegd wordt. Om de hoofdgedachte te vinden kijk je eerst naar de titel en de eventuele ondertitel. Kijk ook of de tekst tussenkopjes heeft die informatie geven. Als je gekeken hebt naar de titel, ondertitel en tussenkopjes (als die er zijn), lees je de eerste twee alinea’s door. Kun je nu de volgende vraag invullen? Formuleer als volgt: De titel en de eerste twee alinea’s van deze tekst vertellen dat…………………… Lees nu de hele tekst. Als je naar de laatste twee alinea’s van je tekst kijkt, kloppen je onderwerp en je hoofdgedachte dan nog? Of de gevonden hoofdgedachte klopt is nogmaals te controleren in de derde en volgende alinea’s van het middenstuk. De leerlingen krijgen daarvoor de volgende vraag: Kijk of de volgende alinea’s iets vertellen over het door jou gevonden onderwerp. Is dat niet zo, dan moet je opdracht 1 nog eens doen. Is dat inderdaad zo, dan kun je verder gaan.

Volgens Henneman en van Calcar is het ook zinvol de voorkennis van de leerling te bevragen. Ook dat heb ik verwerkt in mijn webquest op de volgende manier: Weet je al iets van het onderwerp van je tekst? Noteer dat kort.

Een tweede strategie is het zoeken naar kernzinnen in elke alinea. Bij Bimmel heten dit sleutelfragmenten. De leerling moet in elke alinea zoeken naar de passages die belangrijke informatie bij de hoofdgedachte bevatten, dit is als volgt geformuleerd : alle informatie uit de alinea wordt samengevat in de kernzin. Formuleer als volgt: deze alinea vertelt ons dat…………

De leerling moet hierna vragen formuleren. Ook het stellen van vragen werd door Bimmel als strategie genoemd;  Formuleer voor elke alinea een vraag waar de alinea een antwoord op geeft. Gebruik vraagwoorden als wie, wat, waarom, wanneer, waar en hoe. Als je dit kunt, begrijp je dit tekstdeel.

Tenslotte laat ik de leerling zoeken naar structuurgevende elementen in de tekst; in schoolboeken vaak signaalwoorden genoemd, bij Bimmel heten dit scharnierwoorden. De vraag is als volgt geformuleerd: Zie je in je tekst signaalwoorden die een opsomming aangeven (bijvoorbeeld: ook, tevens, bovendien, daarnaast, vervolgens, verder), een tegenstelling(bijvoorbeeld: maar, echter, niettemin, toch), een vergelijking (bijvoorbeeld: zoals, evenals, als), een samenvatting (bijvoorbeeld: samenvattend, kortom, al met al), of zie je nog andere signaalwoorden? Is er een alinea waar aan het einde een aanwijzing staat die aangeeft hoe de volgende alinea verder gaat?

 

Bronnen:

Bimmel, van den Bergh en Oostdam “Effecten van strategietraining op leesvaardigheid in moedertaal en vreemde taal”, Spiegel 17/18 1999-2000

Bonset, de Boer en Ekens “Nederlands in de onderbouw”, een praktische didactiek, Coutinho Bussum 2008

Hendrix en Hulshof “Leesvaardigheid Nederlands, omgaan met zakelijke teksten” Coutinho, Bussum 1994.

Henneman en van Calcar “leesonderwijs ter discussie”, uit: het schoolvak Nederlands, verslag van de 12e conferentie (Antwerpen 1998).?