3. Werkwijze

Hoe ga je aan de slag?



1.Je hebt een tekst gevonden. Nu ga je de hoofdgedachte van je tekst zoeken: de hoofdgedachte is een korte samenvatting van wat er in een tekst over een onderwerp gezegd wordt. Om de hoofdgedachte te vinden kijk je eerst naar de titel en de eventuele ondertitel. De titel en ondertitel zijn.........

2.Kijk ook of de tekst tussenkopjes heeft die informatie geven en noteer de tussenkopjes.

3.Als je gekeken hebt naar de titel, ondertitel en tussenkopjes (als die er zijn), lees je de eerste twee alinea’s door. Kun je nu de volgende vraag invullen? Formuleer als volgt: De titel en de eerste twee alinea’s van deze tekst vertellen dat……………………

4.Lees nu de hele tekst. Als je naar de laatste twee alinea’s van je tekst kijkt, kloppen je onderwerp en je hoofdgedachte dan nog? Kijk ook of het middenstuk van je tekst iets vertelt over het door jou gevonden onderwerp. Is dat niet zo, dan moet je opdracht 1 nog eens doen. Is dat inderdaad zo, dan kun je verder gaan.



5.Weet je al iets van het onderwerp van je tekst? Noteer dat kort.

6.Per alinea wil je nu weten wat er aan informatie gegeven wordt. Van elke alinea moet je hiervoor de kernzin vinden, want alle informatie uit de alinea wordt samengevat in de kernzin. Let op: soms moet je die informatie zelf samenvatten tot kernzin. Formuleer per alinea als volgt een zin: deze alinea vertelt ons dat…………

7.Formuleer nu voor elke alinea een vraag waar de alinea een antwoord op geeft. Gebruik vraagwoorden als wie, wat, waarom, wanneer, waar en hoe. Als je dit kunt, begrijp je dit tekstdeel.

8.Zie je in je tekst signaalwoorden die een opsomming aangeven (ook, tevens, bovendien, daarnaast, vervolgens, verder), een tegenstelling(maar, echter, niettemin, toch), een vergelijking (zoals, evenals, als), een samenvatting (samenvattend, kortom, al met al), of zie je nog andere signaalwoorden? Is er een alinea waar aan het einde een aanwijzing staat die aangeeft hoe de volgende alinea verder gaat?

Nu ga je bezig met je eigen tekst.

Gebruik de tekst waaraan je net gewerkt hebt als voorbeeld. De structuur van die tekst ken je nu goed. Jouw eigen tekst moet ook ongeveer 200 woorden zijn.

1.Kies een onderwerp waar je al iets van weet.
2.Begin met het schrijven van je middenstuk.
3.Verdeel de informatie die je wilt vertellen in stukken. Per alinea vertel je een nieuw aspect van je onderwerp. Voor jou moet per alinea duidelijk zijn wat je er in wilt vertellen.
4.Elke alinea geef je een tussenkopje.
5.Voeg signaalwoorden toe die aangeven of er een voorbeeld komt, een opsomming, een nadeel etc.
6.Schrijf nu je slotalinea, waarin je de informatie uit de alinea's van het middenstuk kort samenvat. Eindig met een mooie of humoristische laatste zin.
7.Schrijf nu de inleiding, begin met een zin die de aandacht van de lezer trekt. Formuleer in je inleiding waar je tekst over zal gaan. De lezer zal hierin de hoofdgedachte van je tekst herkennen.
8.Geef je tekst een goede titel en een ondertitel.
9.Lees nu je tekst door. Zitten er nog spelfouten in? Lopen de zinnen lekker?
10.Neem je tekst mee naar de volgende les.?