Prikkels

Levende wezens, of het nu eencelligen zijn of walvissen, moeten weten wat er aan de hand is in hun omgeving. Om te overleven moeten ze gevaren, voedsel en partners kunnen waarnemen.
Het gaat steeds om het waarnemen van een verandering in je omgeving: er duikt een roofdier - of een snelle auto - op in je gezichtsveld, of een nieuw geluid, een geur of een aanraking geven je lichaam informatie over gevaar, voedsel of iets anders belangwekkends. Zo’n verandering die je kunt waarnemen noem je een prikkel. Prikkels kunnen ook van binnen in je lichaam komen: hongergevoel, moeheid of pijn bijvoorbeeld.

Je hebt veel verschillende soorten prikkels, zoals geluid, geur, koude en licht. De zintuigcellen zijn gespecialiseerd in het waarnemen van een bepaald soort prikkels. Ze geven de prikkels vervolgens door aan zenuwcellen.

 

 

 

 

Alle levende cellen reageren op prikkels, maar zintuigcellen zijn sterk gespecialiseerd in het opvangen en verwerken van prikkels. Zintuigcellen reageren op een prikkel door deze om te zetten in een elektrisch stroompje, de impuls. Vervolgens geven ze de impuls door aan een zenuwcel. De zenuwcel vervoert de impulsen naar de hersenen. Hersenen en zenuwen werken uitsluitend met impulsen.

Zintuigcellen zijn gewoonlijk erg gevoelig. Hele zwakke prikkels worden al waargenomen, mits het de eigen, adequate prikkel van die cel is. Zo zijn bijvoorbeeld de zintuigcellen van je oog gevoelig voor licht, en zijn de zintuigcellen in je oor gevoelig voor geluid.

De zwakste prikkel die een zintuigcel nog kan waarnemen, noem je de prikkeldrempel. Een prikkel, die onder die drempel zit, kun je niet waarnemen. Voor niet-adequate prikkels is de drempel van een zintuig altijd een stuk hoger. Er is heel weinig licht nodig om iets te zien, maar een zekere druk (d.w.z. vrij veel energie) op het oog om ’sterretjes te zien’. Een paar korreltjes suiker in je koffie proef je niet, maar een klontje suiker wel.
De prikkeldrempel is niet altijd even hoog. Als een prikkeling een tijdje aanhoudt, worden er vaak geen impulsen meer doorgegeven. Als je bijvoorbeeld een lokaal binnenkomt, waar het stinkt, omdat de klas het uur daarvoor heeft zitten zweten op een proefwerk, ruik je dat na een paar minuten al niet meer. We noemen dit gewenning. Bij gewenning wordt de prikkeldrempel hoger. Zodra de prikkel sterker wordt, merk je het weer wel.

Sommige zintuigen, zoals de tastzintuigjes in de huid, vertonen snel gewenning: de kleren die je aan hebt voel je niet. De drukzintuigjes die dieper in de huid voorkomen, vertonen geen of veel minder gewenning: als je schoenen knellen, blijf je dat wel voelen. Pijnzintuigjes wennen dus ook niet. Dat heeft te maken met mogelijk gevaar: die knellende schoenen kunnen bloedvaten afsluiten, waardoor de weefsels geen zuurstof krijgen, daarvoor moet je gewaarschuwd worden.