3. Werkwijze

1. Bekijk de bronnen  oriënterend. Welke bronnen geven theoretische informatie en bij welke bronnen kun je oefenen? Bedenk welke bronnen je het best kunt gebruiken om antwoord te geven op de eerste vraag: Wat is het nut van grammatica? Maak gebruik van minstens twee bronnen en vermeld die bij je antwoord.

2. Woorden benoemen wordt ook wel taalkundige ontleding genoemd. Dit in tegenstelling tot het ontleden van zinnen, dat heet dan redekundige ontleding. Zoek uit met behulp van je bronnen wat de betekenis is van taalkundig en redekundig en waarom het zo wordt genoemd. Maak gebruik van minstens twee bronnen en vermeld die bij je antwoord.

3. Zinnen bestaan uit delen die een bepaalde functie hebben: onderwerp, werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling, etc . Een aantal functies (voorzetselvoorwerp, bijvoeglijke bepaling) heb je misschien nog niet gehad. Die kun je wel vinden in de theorie.  Welke functies staan altijd in een zin? Om antwoord te krijgen op deze vraag moet je  de theorie bekijken.  Maak gebruik van minstens twee bronnen en vermeld die bij je antwoord.

4. Maak je eigen stappenplan voor zinsontleding. In een stappenplan leg je stap voor stap uit wat je gaat doe en hoe je dat gaat doen. Je kunt ook tips of aanwijzingen erbij zetten. De tekst staat in de gebiedende wijs en de stappen zijn genummerd.

Bijvoorbeeld:

Zoek de persoonsvorm door de zin van tijd te veranderen. TIP: er kunnen meerdere persoonsvormen in een zin staan. Ga na of er nog meer werkwoordsvormen in de zin staan. TIP: als er een zelfstandig werkwoord bij zit, is het een werkwoordelijk gezegde.

5. Maak een schema woordsoorten. Woordsoorten kun je onderverdelen in  acht hoofdcategorieën: naamwoorden, voornaamwoorden, werkwoorden, lidwoorden, voorzetsels, bijwoorden, telwoorden en voegwoorden.

a) Leg uit hoe je een bepaalde categorie kunt herkennen.
b) Geef  per categorie schematisch weer welke subcategorieën er zijn  bijvoorbeeld lidwoorden: onbepaald lidwoord en bepaald lidwoord.
c) Geef dan een paar voorbeelden bij iedere subcategorie. Kijk naar het  voorbeeldschema .

6. Lever de antwoorden op de vragen, het stappenplan en het schema in om van je docent feedback te krijgen. Te laat inleveren betekent dat je geen feedback meer kunt krijgen en dus geen kans hebt om te verbeteren.

7. Oefen de woordsoorten via  http://www.cambiumned.nl/oefeningenwoordbenoeming.htm

Maak minstens vier oefeningen en noteer de scores.

8. Zorg dat  je het antwoord op de vragen het stappenplan en het schema in een mapje met je naam erop  bij je hebt, zodat je die kunt gebruiken. Lever het mapje bij de overhoring in. Je mag geen werk van anderen gebruiken. Maak de schriftelijke overhoring.