Duizenden jaren geleden, in het oude Griekenland, waren de mensen nooit ongelukkig, nooit ziek en nooit boos op elkaar.
Iedereen was rijk. Er was genoeg te eten en te drinken, iedereen had prachtige kleren en woonde in schitterende huizen. En omdat alle mensen het even goed hadden, waren ze nooit jaloers op elkaar.
Ook Pandora en haar man Epimetheus waren heel gelukkig. Epimetheus vond het heerlijk om zijn vrouw te verwennen. Elke dag nam hij een nieuw geschenk voor haar mee: een nieuwe jurk, sieraden of schoenen. Een onaardig iemand zou misschien zeggen dat Pandora een verwende vrouw was. Maar omdat er geen onaardige mensen waren, werd het niet gezegd.
Op een dag kwam haar man thuis met een groot vierkant pak, waar een gouden koord omheen geknoopt zat. Pandora stond te popelen om het uit te pakken, maar Epimetheus zei streng dat hij dit van de goden had gekregen om te bewaren. Het mocht onder geen enkele voorwaarde opengemaakt worden, dit had hij moeten beloven. Hoe Pandora ook smeekte, haar man hield vol.
De volgende dag was Pandora alleen thuis. Ze kon alleen nog maar aan de doos denken. Ze zou er maar heel eventjes in kijken, dat kon toch geen kwaad? En zíj had de goden tenslotte niets beloofd… Ze maakte het koord los.
Pandora hoorde een zacht zoemend geluid uit de doos komen. Ze tilde nieuwsgierig het deksel van de doos en zag een stenen kruik. De kruik was goed afgesloten met een donkerrode lak. Het gezoem werd nu veel luider en ze kon zelfs woorden verstaan. “Pandora! Pandora! Laat ons er alsjeblieft uit!” klonk het uit de kruik.
Pandora schrok. Maar het klonk zó zielig, dat haar hand automatisch naar de lak ging en deze begon weg te krabben. Onder de lak zat een kurk. Pandora trok eraan en de kurk schoot eraf. En toen… gebeurde er iets verschrikkelijks.
Uit de kruik kwam een grote zwarte wesp tevoorschijn. Uit zijn angel druppelde vergif. En toen hij wegvloog zoemde hij “Ik ben de DOOD!” Daarna kroop een kever uit de kruik. “Ik ben de ANGST!” Pandora werd nu heel bang. Ze keek machteloos toe hoe het ene na het andere enge beest uit de kruik kroop of vloog. Ze hadden namen als HONGER, JALOEZIE, BOOSHEID, VERDRIET… En toen Pandora naar buiten keek, zag ze mensen op straat met elkaar vechten. Sommigen huilden en anderen schreeuwden van angst.
Pandora pakte de kurk en deed deze terug op de kruik. Maar er klonk nog een klein, zacht stemmetje uit de kruik: “Pandora, laat me niet alleen in deze kruik. De wereld heeft me nodig!” Het stemmetje klonk zó verdrietig, dat Pandora de kruik weer opende. Er vloog een klein wit motje uit de kruik. “Ik ben de HOOP!” zoemde het beestje. En met die woorden streek het met een vleugeltje langs Pandora’s wang, zodat haar tranen droogden. Daarna vloog het motje naar buiten, waar de zon direct weer begon te schijnen. Het motje vloog verder de wereld in, om de mensen te troosten. En Pandora zat stilletjes met de lege kruik op schoot hem na te kijken, zich afvragend of de wereld haar dit ooit zou kunnen vergeven…