Mark loopt al twee maanden stage bij een loonbedrijf. In de werkplaats is het een chaos van gereedschap, onderdelen, al dan niet uit elkaar gesleutelde machines, oliedoeken en afvalbakken. Toch schijnt iedereen er de weg te weten, zijn spullen te vinden en zich er totaal niet aan te storen. Voor Mark geldt dit echter niet. Hij is er iedere vrijdag en kan niks vinden, maar durft niemand aan te spreken op de situatie in de werkplaats.
Vandaag komt er een spoedklus tussendoor. Eén van de trekkers heeft een aanrijding gehad waardoor het frontgewicht is afgescheurd. Dat moet gerepareerd worden en Mark mag hierbij helpen. Snel schuiven ze materialen uit de weg zodat de trekker de werkplaats in kan rijden. Een collega van Mark foetert op de rotzooi. Mark grijpt het moment aan om te opperen met z’n allen de werkplaats op te ruimen, maar vangt helaas bot. “Daar begin ik niet aan! Het is niet mijn probleem!” moppert de collega.
De trekker komt de werkplaats inrijden, Mark loopt achteruit en loodst de trekker langs de opzij geschoven onderdelen. “Zo gaat ie goed! Nog een klein stukje!” roept hij naar de chauffeur. Ineens struikelt hij over de slang van het lasapparaat, slaat achterover met zijn hoofd tegen de machine en blijft versuft liggen. Er zit een snee in zijn achterhoofd en het bloedt behoorlijk. Geschrokken van het bloed en de val krabbelt Mark overeind. Zijn collega geeft hem een dot papier om het bloeden te stelpen. Mark voelt dat hij boos wordt. “Die rotzooi hier ook! Alles wat jullie kunnen zeggen is: het is niet mijn probleem! Maar ik kan wel naar het ziekhuis voor wat hechtingen. Dit had iedereen kunnen gebeuren, dus geloof me, het is IEDERS probleem!”