Casus 6: Verslavingsproblemen

Opdracht 1

 

Het doel van deze opdracht is dat je je voorkennis over verslavingsproblemen opfrist.

 

Beantwoord de volgende vragen naar eigen inzicht.

 

1.    Ken je mensen die aan alcohol of drugs verslaafd zijn?

2.    Wat vind je kenmerkend aan hen?

3.    Ken je mensen met een eetverslaving, een gokverslaving of een andere verslaving aan een bepaalde gewoonte?

4.    Hoe vind je het om contact met verslaafden te hebben?

5.    Zeg je iets over de verslaving tegen je kennis of houd je je erbuiten? Signaleer je dat je je zorgen maakt? Help je hen op de een of andere manier? Praat je er met anderen over? Wijs je hen op mogelijke hulp, bijvoorbeeld een consultatiebureau voor alcohol en drugs?

6.    Ben je zelf bewust bezig met het gebruik van alcohol en drugs om zo verslaving te voorkomen?

7.    Wat doe je wel en wat doe je niet?

8.    Spreek je met je vrienden altijd af wie de Bob is?

  

Opdracht 2

 

Het doel van deze opdracht is dat je de juiste betekenis van de begrippen uit dit thema kent.

 

Geef de juiste betekenis van de volgende begrippen door:

·  het begrip in eigen woorden te formuleren;

·  een voorbeeld te geven waarbij je het begrip toepast.

 

 

9.    Verslaving 

10. Roesverwekkers

11. Kalmerende middelen

12. Stimulerende middelen

13. Hallucinogene middelen

14. lustbevredigend gedrag

15. Impulscontrole

16. Lichamelijk verslaafd

17. Geestelijk verslaafd

18. Nature

19. Nurture

20. Recidive

21. Ziekte van Korsakov.

22. Detoxificatie

23. Gecombineerde behandeling

24. Camouflage

25. Ontkenning

26. Dubbele diagnose

27. Ambulante voorziening

28. Semimurale voorziening

29. Intramurale voorziening

30. Penitentiaire inrichting

31. Verslaafdenbegeleidingsafdeling (VBA)

32. Justitiële jeugdinrichting


 

 

Begrijpen en toepassen

 

Opdracht 3

 

Lees de tekst over wat een verslaving is in 20.2 en beantwoord de volgende vragen.

 

33. Welke fases doorloopt een verslaafde?

34. Kun je het gedrag van een verslaafde beschrijven?

35. Wat zijn de kenmerken van een stoornis in de impulscontrole?

 

 

Opdracht 4

 

Lees de tekst over de oorzaken in 20.3 en beantwoord de volgende vragen.

 

Waar of niet waar? Leg uit waarom iets niet waar is.

 

36. Iedereen die regelmatig drinkt raakt op den duur verslaafd.

37. Door de grotere beschikbaarheid van alcohol is het aantal alcoholverslaafden veel groter dan het aantal heroïneverslaafden.

 

 

Opdracht 5

 

Lees de tekst over de gevolgen van de verslaving in 20.4 en onderstaande case en beantwoord de vraag.

 

Case

Gerrit is ontslagen omdat hij zijn werk volgens zijn baas niet goed genoeg verrichtte. Dat trekt hij zich erg aan vooral omdat hij vindt dat hij zijn werk wel goed deed. Dat kreeg hij ook te horen van zijn klanten. Hij kan het niet verwerken en grijpt steeds vaker naar de fles.

 

38. Schets hoe Gerrit vervolgens in een negatieve spiraal neerwaarts kan raken.

 

 

Opdracht 6

 

Hoe zit dat?

 

Lees de situaties en maak de vragen.

 

Situatie

Gerrit komt in een kliniek terecht waar hij eerst ontgift wordt.

39. Hoe heet het proces van ontgiften?

 

Situatie

Gerrit vindt dat zijn probleem overdreven wordt. Het is eigenlijk niet eens zijn probleem. Zijn baas heeft hem onterecht ontslagen en zijn vrouw overdreef zijn probleem. Hij kan gemakkelijk stoppen, vindt hijzelf.

40. Wat is Gerrit aan het doen?

Situatie

Gerrit kan zijn verslaving niet meer bekostigen. Hij steelt daarom steeds vaker drank. Daardoor komt hij in aanraking met justitie. Gerrits therapeut helpt hem volgens het ‘dubbele-diagnosemodel’.

41. Op welke vier punten begeleidt de therapeut Gerrit?

 

Situatie

Gerrit is opgenomen in een 24-uursvoorziening.

42. Hoe heet een dergelijke voorziening?