Opdracht 1
Het doel van deze opdracht is dat je je voorkennis over verslavingsproblemen opfrist.
Beantwoord de volgende vragen naar eigen inzicht.
1. Ken je mensen die aan alcohol of drugs verslaafd zijn?
2. Wat vind je kenmerkend aan hen?
3. Ken je mensen met een eetverslaving, een gokverslaving of een andere verslaving aan een bepaalde gewoonte?
4. Hoe vind je het om contact met verslaafden te hebben?
5. Zeg je iets over de verslaving tegen je kennis of houd je je erbuiten? Signaleer je dat je je zorgen maakt? Help je hen op de een of andere manier? Praat je er met anderen over? Wijs je hen op mogelijke hulp, bijvoorbeeld een consultatiebureau voor alcohol en drugs?
6. Ben je zelf bewust bezig met het gebruik van alcohol en drugs om zo verslaving te voorkomen?
7. Wat doe je wel en wat doe je niet?
8. Spreek je met je vrienden altijd af wie de Bob is?
Opdracht 2
Het doel van deze opdracht is dat je de juiste betekenis van de begrippen uit dit thema kent.
Geef de juiste betekenis van de volgende begrippen door:
· het begrip in eigen woorden te formuleren;
· een voorbeeld te geven waarbij je het begrip toepast.
9. Verslaving
10. Roesverwekkers
11. Kalmerende middelen
12. Stimulerende middelen
13. Hallucinogene middelen
14. lustbevredigend gedrag
15. Impulscontrole
16. Lichamelijk verslaafd
17. Geestelijk verslaafd
18. Nature
19. Nurture
20. Recidive
21. Ziekte van Korsakov.
22. Detoxificatie
23. Gecombineerde behandeling
24. Camouflage
25. Ontkenning
26. Dubbele diagnose
27. Ambulante voorziening
28. Semimurale voorziening
29. Intramurale voorziening
30. Penitentiaire inrichting
31. Verslaafdenbegeleidingsafdeling (VBA)
32. Justitiële jeugdinrichting
Begrijpen en toepassen
Opdracht 3
Lees de tekst over wat een verslaving is in 20.2 en beantwoord de volgende vragen.
33. Welke fases doorloopt een verslaafde?
34. Kun je het gedrag van een verslaafde beschrijven?
35. Wat zijn de kenmerken van een stoornis in de impulscontrole?
Opdracht 4
Lees de tekst over de oorzaken in 20.3 en beantwoord de volgende vragen.
Waar of niet waar? Leg uit waarom iets niet waar is.
36. Iedereen die regelmatig drinkt raakt op den duur verslaafd.
37. Door de grotere beschikbaarheid van alcohol is het aantal alcoholverslaafden veel groter dan het aantal heroïneverslaafden.
Opdracht 5
Lees de tekst over de gevolgen van de verslaving in 20.4 en onderstaande case en beantwoord de vraag.
Case
Gerrit is ontslagen omdat hij zijn werk volgens zijn baas niet goed genoeg verrichtte. Dat trekt hij zich erg aan vooral omdat hij vindt dat hij zijn werk wel goed deed. Dat kreeg hij ook te horen van zijn klanten. Hij kan het niet verwerken en grijpt steeds vaker naar de fles.
38. Schets hoe Gerrit vervolgens in een negatieve spiraal neerwaarts kan raken.
Opdracht 6
Hoe zit dat?
Lees de situaties en maak de vragen.
Situatie
Gerrit komt in een kliniek terecht waar hij eerst ontgift wordt.
39. Hoe heet het proces van ontgiften?
Situatie
Gerrit vindt dat zijn probleem overdreven wordt. Het is eigenlijk niet eens zijn probleem. Zijn baas heeft hem onterecht ontslagen en zijn vrouw overdreef zijn probleem. Hij kan gemakkelijk stoppen, vindt hijzelf.
40. Wat is Gerrit aan het doen?
Situatie
Gerrit kan zijn verslaving niet meer bekostigen. Hij steelt daarom steeds vaker drank. Daardoor komt hij in aanraking met justitie. Gerrits therapeut helpt hem volgens het ‘dubbele-diagnosemodel’.
41. Op welke vier punten begeleidt de therapeut Gerrit?
Situatie
Gerrit is opgenomen in een 24-uursvoorziening.
42. Hoe heet een dergelijke voorziening?