3.2 De opzet van een beplantingsplan

De beplantingsopzet kan voor elk project anders in elkaar zitten. Dit komt doordat een ontwerp voor elk project andere, eigen uitgangspunten heeft. ledere opdrachtgever heeft een andere smaak, eigen eisen en ideeën en dergelijke voor zijn tuin. Ook grondsoort, wind, water omgeving e.d. kunnen voor elk project anders zijn. Bij het samenstellen van een beplantingsplan voor een bepaald ontwerp, bekijk je daarom eerst het totale ontwerp met haar uitgangspunten. Je denkt bij uitgangspunten o.a. aan budget, bebouwing, grondsoort, functie van de beplanting in het ontwerp, relatie met de omgeving, standplaatseisen en eisen/smaak van de opdrachtgever.

In de praktijk maak je na het ontwerp eerst een schetsbeplantingsplan. Aan de hand van dit schetsplan maak je dan daarna het definitieve beplantingsplan.

Bij het samenstellen van een plan werk je in een bepaalde volgorde:

1 Bepalen van de beplanting met een constructieve taak. Dus die beplanting die de ruimte, vorm, geleding en massa van het ontwerp tot uiting doen komen. Dit zijn meestal bomen, hoge coniferen en de heesters met een begeleidende taak.

2 Samenstellen van de beplanting met een decoratieve taak. Dus de planten die je kiest om hun sierwaarde. Dit kan passief (in 
groepen) en actief (solitair) zijn. Dit alles noem je ook de aanvullende beplanting.
Tot deze aanvullende beplanting behoren o.a. vakken vaste planten, solitairs, klimplanten, heidebeplanting, rozen enz. Op deze manier werk je eigenlijk in ieder plan van groot naar klein of van belangrijke, opvallende basis-elementen naar "details".

Voorbeeld van een beplantingsplan

Hier volgt een beplantingsplan van een smalle, ingesloten stadstuin.

Nr 1 t/m 18 planten met een constructieve taak: 

nr 19 t/m 32 planten met een decoratieve taak: