3.5 Voorbeelden

Nogmaals het is belangrijk dat  je de eisen, uitgangspunten en functies van het ontwerp gaat 'vertalen' in beplanting. In een goed ontwerp heeft elke plant of groep van planten een eigen functie. Daarnaast mag je factoren als grondsoort, wind, schaduw, zon, vocht e.d. niet aan je voorbij laten gaan.

Hierna kun je twee voorbeelden van de opbouw van een beplantingsplan bestuderen; voor een vaste plantenborder en voor een vak van houtachtige gewassen.

Voorbeeld I

 

Tuin met houtige gewassen en vaste planten

Doel van het voorbeeld:

-     De opbouw van een vaste plantenborder, waarin ook houtige gewassen voorkomen;

-     De opbouw van constructieve naar decoratieve taak van de beplanting; van opvallende basiselementen naar details.

Werkvolgorde bij het maken van een beplantingsplan:

Eerst houtachtige gewassen (rondje met stip in het midden); zij geven de ruimte, vorm, geleding en massa aan (functies uit/in ontwerp). Ze zorgen tevens voor een "eigen klimaat" voor dit vak. Denk bijvoorbeeld aan tocht en wind, op de hoek van een huis, wat nadelig kan zijn voor vaste planten.

  
Vervolgens de leidende vaste planten (dicht rondje). Dit zijn eventueel solitairs of groepen. Ze kunnen van dezelfde of verschillende soort zijn. Bijvoorbeeld rode Phloxen en witte Phloxen.

 
In het achterste gedeelte (punten) volgen nu de voorjaarsbloeiers. Ze worden vanuit de houtige gewassen inde beplanting betrokken. De uiteindelijke uitbreiding naar voren toe, hangt mede af van de rest van de beplanting. De lage voorjaarsbloeiende vaste planten moetje niet achter de later bloeiende zomer-en herfstbloeiers verstoppen. 

De nu nog open plaatsen (horizontale strepen) zijn beschikbaar voor zomer- en herfstbloeiers, die er ook vóór de bloei al "mooi", "aardig" uitzien. Bij de keuze van deze planten moetje er rekening mee houden, dat je planten kiest die qua kleur bij elkaar passen. Let ook op de bloeiperiode.

 
Om te voorkomen dat op plaatsen waar de herfstbloeiers staan, in het voorjaar bloei ontbreekt, kun je gebruik maken van bol- en knol gewassen (driehoekjes). Bijvoorbeeld groepjes tulpen en hyacinten op de voorgrond. Andere bol-en knolgewassen kun je ook toepassen bij de houtige gewassen naar de voorjaarsbloeiers toe. Denk wel aan kleurencombinaties.

 

 

 

 

 

Voorbeeld II:

 

 

 

Een achtertuin met houtachtige gewassen, grenzend aan het perceel van de buren.

 

Doel van hetvoorbeeld:

-     De opbouw van een plantvak voor houtachtige gewassen;

-     De opbouw van constructieve taak naar decoratieve taak; dus van basiselementen naar details.

 

Situatie:  Een plantvak aan het einde van een achtertuin. De tuin grenst aan een kant aan het perceel van de buren. Aan de rand van het plantvak begint of eindigt het gazon.

 

Werkvolgorde bij het maken van een planning: 

Eerst de basiselementen kiezen die vorm en geleding, ruimte en massa aangeven. In dit geval een haag en de bomen (het geraamte). Deze beplanting is constructief. 

Daarna heesters of heestergroepen (actief en passief) met bijvoorbeeld een zeer opvallende bloei in het voorjaar (van constructief naar decoratief).

Vervolgens kunnen  zomerbloeiende en herfstbloeiende heesters op een groot deel van de nu nog open plaatsen gezet worden (aanvullende beplanting). In dit geval, waar een haag op de achtergrond staat, kun je beter geen gebruik maken van hoge heesters.

Als laatste ga je nu de rand beplanten met zeer lage tot bodembedekkende heesters (eventueel bodembedekkende coniferen). 

Bovenstaande voorbeelden kun je toepassen voor de opbouw van elke vaste plantenborder en elk heestervak. Maar eigenlijk is het toepasbaar in de opbouw van een compleet beplantingsplan voor een tuin. Als je maar steeds de uitgangspunten, eisen, functies, voorwaarden en dergelijke gesteld aan het ontwerp volgt.

Geef de keuze van de planten schetsmatig aan op een tekening. Dit kan op de plaats waar de planten komen te staan of naast de tekening. Als je dit naast de tekening aangeeft, plaats dan in de tekening, op de juiste plaats een nummer, letter of ander teken. Zo kun je zien wat waar thuis hoort.   

 

In een schetsmatig beplantingsplan kun je ook aangeven welk type beplanting je gebruikt, zonder soorten te noemen. Bijvoorbeeld: 'Opgaande, bladverliezende heesterbeplanting; maximaal 2.50 mhoog', of: 'Bodembedekkende vaste planten, waarvan de bladeren, vorm e.d. belangrijker zijn dan de kleur'.