Bouw en functie geslachtsorganen

 Leerdoelen bij leereenheid bouw en functie geslachtsorganen

 

BPV opdrachten

 

Schoolopdrachten

 

Voortplanting

Voortplanting is gericht op de instandhouding van de soort. een koe heeft een draagtijd van ruim 9 maanden en werpt van nature elk jaar een kalf. onder natuurlijke omstandigheden kan zij gedurende haar leven een tiental kalveren grootbrengen. dat zijn er meer dan voor haar vervanging nodig zijn. veel kalveren leggen in de natuur dan ook het loodje. de best aangepasten hebben bij deze natuurlijke selectie de beste kansen om te overleven. ook in de fokkerij vindt selectie plaats. niet door de natuur maar door de fokker. alleen de dieren die het meest aan het fokdoel voldoen, worden door de fokker in staat gesteld zicht voort te planten.

Voortplantingsorganen

In de eierstokken van een koe zijn al vanaf haar geboorte zo'n 100.000 (oer)eicellen aanwezig. een stier beschikt in zijn testes over spermamoedercellen die, wanneer het dier geslachtsrijp is, continu zaadcellen aanmaken. een stier loost in een sprong 4-5 miljard zaadcellen. onder natuurlijke omstandigheden groeien maar heel weinig van deze geslachtscellen uit tot een nieuw rund. met behulp van moderne technieken is het echter mogelijk om van een bepaalde koe of stier een zeer groot aantal nakomelingen te verwekken.

Geslachtelijke voortplanting zorgt ervoor dat het erfelijkheidsmateriaal (de genen) voortdurend wordt gemengd en gerecombineerd, waardoor er binnen een populatie  een grote erfelijke variatie in stand wordt gehouden. Een variatie die wordt aangevuld door voortdurend optredende mutaties (plotselinge erfelijke veranderingen). Dankzij deze erfelijke variatie kunnen de eigenschappen van een diersoort in de loop van de tijd veranderen, waardoor evolutie (natuurlijke selectie) en fokkerij (kunstmatige selectie) mogelijk zijn.

 

Elke rundercel bezig 60 chromosomen, dat wil zeggen 30 paar. Op elke chromosoom liggen gemiddeld ongeveer 1000 genen (eigenschappen). Deze genen zijn opgebouwd uit erfelijkheidsmateriaal dat DNA wordt genoemd. Voor elke eigenschap is het dier dubbelgeprogrammeerd. Het beschikt over zowel de eigenschappen van de moeder als van de vader. In de teelballen van de stier en in de eierstokken van de koe worden door de z.g. reductiedeling geslachtscellen gemaakt die slechts 30 chromosomen (van elk paar één) tellen. Na de bevruchting ontstaat hieruit een cel met weer het normale (diploïde) aantal chromosomen.