Warmte is evenals voedsel, water en lucht een groeifactor. Zonder warmte kunnen zaden niet kiemen, planten niet groeien, bacteriƫn en schimmels hun werk niet doen. De temperatuur van de onbegroeide grond wordt bepaald door de zon. Voor het leven op aarde is de zon onmisbaar. De zon geeft ons licht en warmte, beide noodzakelijk voor de groei van onze planten. 's Zomers is het warmer dan 's winters en schijnt de zon ongeveer 2 keer langer. Doordat 's winters de zon niet zo hoog aan de hemel staat dan 's zomers hebben de zonnestralen een verschillende invalshoek.
De temperatuur van de grond wordt bepaald door:
De helling
De zon schijnt anders op een helling dan een vlak terrein, ook zal een zuidhelling in het algemeen warmer en droger zijn dan een noordhelling die beschaduwd en koeler zal zijn.
De kleur
Donkere (humusrijke) gronden nemen meer warmte op dan licht gekleurde gronden.
De vochtigheid
Water heeft veel tijd nodig om op temperatuur te komen. Zo zal een gedraineerde grond sneller warm zijn dan een natte niet gedraineerde grond.
De uitstraling
De aarde straalt een deel van de warmte in de nacht weer uit waardoor de lucht wordt verwarmd. Verwarmde lucht stijgt echter op, zodat die warmte in het heelal verdwijnt. In het voorjaar en najaar kan de uitstraling bij een heldere hemel, droge lucht en windstilte zo groot zijn, dat de onderste luchtlagen afkoelen tot beneden het vriespunt (nachtvorst). Vooral op de hooggelegen droge zandgronden zal eerder nachtvorst optreden omdat de bovenlaag dan te droog wordt, veel lucht bevat en hierdoor sneller zijn warmte kwijt is. Gebieden met sloten en plassen zijn minder nachtvorstgevoelig.
Grondbedekking
Begroeide en bedekte grond wordt overdag minder warm, maar koelt ook 's nachts minder af. De grond droogt dan minder uit en de temperatuur blijft gelijkmatiger.