1.2 Reden tot herziening van de richtlijnen

In 2001 heeft het Bosschap de werkgroep houtmeten opgericht. Aanleiding hiervoor was een rapport (‘Meten, mag het ietsje minder?? Mag het ietsje beter??’, maart 2000), geschreven door het Staatsbosbeheer, dat ging over het meten van hout. In het rapport wordt, op grond van SBB ’s bevindingen in de eigen organisatie, in het algemeen geconcludeerd dat de meting van rondhout in Nederland verouderd, te duur, te onnauwkeurig en niet georganiseerd is. Ter inventarisatie van de huidige houtmeetpraktijk, zijn in Nederland in 2001 ongeveer 50 kopers en verkopers van hout geïnterviewd. Uit deze interviews blijkt dat de meetmethodes uit de richtlijnen van 1985 vaak niet of slecht worden toegepast (‘De huidige praktijk van het houtmeten’, door R. Schulting i.o.v. het Bosschap). Daarvoor zijn verschillende redenen te noemen. Zo zijn bijvoorbeeld de meetomstandigheden veranderd (door o.a. versterkte inzet van sortimentsmethode), is de verkoop anders georganiseerd en zijn er nieuwe meetmogelijkheden  bijgekomen. Bijvoorbeeld: de electronische boomklem geeft een heel nauwkeurig antwoord, maar aan de klem is niet te zien hoe deze inhoud is berekend of welke tabellen zijn gebruikt. Het lijkt nauwkeurig, maar dat hoefthelemaal niet zo te zijn. Ook past men regelmatig (on)bewust eigen interpretaties op de richtlijnen toe. Bij de meting van hout op stam velt bijvoorbeeld vrijwel niemand voldoende modelbomen of voert de berekening juist uit. Een andere reden tot herziening van de richtlijnen is het feit dat regelmatig de ene soort meting (bijvoorbeeld meting geveld langhout) wordt vergeleken met andere soort van meting (bijvoorbeeld uitlossing aan de fabriek). Vervolgens wordt met die vergelijking dan een uitspraak gedaan over de juistheid van één van de twee metingen. Maar, met het vergelijken van twee soorten metingen die van verschillende gegevens en berekeningen uitgaan, kan niet worden gesteld dat één uitkomst goed is en de ander fout. Beide metingen zijn een benadering van de werkelijkheid. Ve rder is het aannemelijk dat ook niet dezelfde hoeveelheid hout wordt vergeleken (en gemeten). Als bijvoorbeeld een partij hout zowel op stam als aan de stapel wordt gemeten, dan is er altijd minder hout op de stapel dan op stam gemeten. Als het hout als langhout is gemeten, kan tijdens het transport schors verdwijnen. Er komt dus minder hout bij de fabriek aan en er wordt navenant minder hout bij de uitlossing gemeten.

Naast het feit dat de richtlijnen uit 1985 vaak niet of slecht word en toegepast, doet zich het feit voor dat de richtlijnen op een aantal punten voor meer dan één uitleg vatbaar zijn.

Het Bosschap meent dat voor een verbetering van de situatie er in elk geval een heldere beschrijving van de meetmethodes aanwezig moet zijn. Daarom is besloten de bestaande en nieuwe meetmethodes (opnieuw) te beschrijven en de richtlijnen ter zake bij te stellen.

De hier beschreven meetmethoden betre ffen alleen het meten en niet het indelen van inlands rondhout. Het indelen is niet opgenomen omdat in Nederland het hout doorgaans niet volgens de EG-richtlijnen wordt ingedeeld. Deze delen het hout in naar middendiameterklassen met een kwaliteitsaanduiding. In Nederland wordt het hout anders ingedeeld, namelijk naar de eindbestemming: bijvoorbeeld profielhout, zaaghout en paalhout.

De werkgroep van het Bosschap bestond uit: O.O Gorter (voorzitter )
A.H. Bouma (secretaris werkgroep )
C. Boon (AV I H )
H . F.M. Weersink (Unie van Bosgroepen )
W. van Weert (van Weert Rondhout BV)

De werkgroep heeft externe deskundigheid in de persoon van mevrouw R. Schulting ingeschakeld voor uitvoering van een belangrijk deel van de werkzaamheden.