Leervraag:
Hoe kan ik ervoor zorgen dat studenten uit het eerste jaar van de PABO geen AI gebruiken bij het maken van het toelatingsdossier voor Natuur & techniek, welke zij uiterlijk aan het einde van jaar 1 inleveren?
Welke literatuur heb ik nodig om achter een effectieve manier van AI ontwijking te komen aan het einde van periode 1?
Deelvragen:
Toelichting
Voor het toelatingstraject van Natuur en Techniek zijn er verschillende opties mogelijk voor de studenten om het vak te behalen. Er is geen PTA of iets waar daar op lijkt. Er zijn wel SLO leerdoelen waaraan de CITO toets en de handleiding voor het portfolio zijn gekoppeld. Die zijn hieronder weergegeven.
Studenten die eindexamen havo hebben gedaan in één van de vakken natuurkunde, biologie, natuur, leven & technologie hoeven het toelatingstraject niet te doen. Echter, als zij hier niet aan voldoen moeten zij wel het toelatingstraject doen.
Het toelatingstraject bestaat allereerst uit een CITO toets die de studenten moeten maken voordat hun opleiding start. Dit is een verplicht onderdeel en een extra kans om aan de toelatingseisen van NT te voldoen. Wanneer studenten deze toets de eerste keer niet halen, hebben ze 2 opties. De eerste optie is om in jaar 1 van hun studie weer de CITO toets te maken, hiervoor krijgen ze 2 kansen. De tweede optie is een portfolio te maken in jaar 1. Ook hiervoor krijgen ze 2 kansen. Dit portfolio moet aan een aantal eisen voldoen welke in dit document zijn opgenomen. De CITO toets evenals het portfolio zijn in feite gekoppeld aan de SLO doelen, alleen de koppeling hiervan is niet opgenomen in een PTA of een soortgelijk document.
Werking
CITO heeft zelf gemaakte leerdoelen die zijn gekoppeld aan de SLO leerdoelen. In deze SLO doelen staan de kernconcepten met leerdoelen waaraan een aspirant student aan de PABO moet voldoen voor het vak natuur en techniek (Van Graft & Spek, 2014). Het portfolio heeft zijn eigen leerdoelen. Als we dit portfolio vergelijken met de SLO doelen valt hierin het volgende op.
De studenten kijken naar de uitslag van de eerst gemaakte CITO toets. Daarin is een verdeling weergegeven met op welke onderwerpen zij slecht hebben gescoord. Deze onderwerpen/kernconcepten zijn gekoppeld aan de SLO doelen. Voor het onderdeel natuur zijn dat biologische eenheid, instandhouding, gedrag en interactie, voortplanting en groei en ontwikkeling. Voor techniek zijn de onderwerpen materie en techniek, energie en techniek, licht, geluid en techniek, kracht, beweging en techniek en ruimte.
De student moet voor het portfolio 2 biologische (natuur) kernconcepten , en 2 natuurkundige (techniek) kernconcepten onderzoeken. Deze 4 kernconcepten moeten gaan over hetgeen waarop zij het slechts hebben gescoord op de CITO toets. Op deze manier dekt Inholland met het portfolio het voldoen aan de SLO doelen, gezien deze zijn gekoppeld aan de CITO. De student maakt het portfolio zoals hieronder is weergegeven en koppelt de SLO doelen aan het gekozen onderwerp. Als een student bijvoorbeeld slecht heeft gescoord op het onderwerp biologische eenheid, kiest deze student een onderwerp om het portfolio over te schrijven die bij dit onderwerp past. De student koppelt in dit geval alle leerdoelen die onder B.1 Biologische eenheid vallen aan dit onderwerp en licht toe op welke manier deze zijn gekoppeld.
Voor het maken van het portfolio kiezen de studenten dus 4 onderwerpen, 2 gericht op natuur en 2 op techniek. Hiervan maken ze allereerst een plan van aanpak waarin ze hun onderzoeksvraag, onderzoeksmethoden en bronnen toelichten. Hierop geven wij docenten feedback, zodat ze goed aan hun portfolio kunnen beginnen. Als het plan van aanpak is goedgekeurd kunnen de studenten beginnen aan het portfolio. Hierin stellen ze 4 onderzoeksvragen op, 1 voor elk onderwerp. Ze maken gebruik van bronnen, ze zijn vrij om zelf te bepalen welke in jaar 1, en onderbouwen hiermee hetgeen ze gaan onderzoeken. Vervolgens werken ze dit uit en maken ze voor ieder onderwerp 1 mindmap waarin alle informatie van hun onderzoek terugkomt. Ze maken hiervan een presentatie waarin ze hun onderzoek toelichten en laten zien dat ze aan de SLO leerdoelen hebben voldaan. Ze leveren het uitgewerkte onderzoek, de mindmap en de presentatie vervolgens in Gradework in waarna wij docenten het nakijken aan de hand van onderstaand beoordelingsmodel.
Er zijn ook lessen voor natuur en techniek waarin de onderwerpen worden toegelicht. De studenten die de toets of het portfolio nog moeten maken sluiten hierbij aan en kunnen vragen stellen. Ook kunnen ze alvast onderzoeksvragen opstellen.
Kanttekening
Het portfolio is een kans voor studenten die niet goed zijn in het maken van toetsen of daar moeite mee hebben om alsnog het toelatingstraject van het vak natuur en techniek te behalen. Zij leveren dit portfolio in Gradework in. Echter zit er wel een kanttekening aan, namelijk het gebruik van AI. Er zit een plagiaatscan in Gradework om te kijken of de teksten van studenten wel origineel zijn, alleen kan het niet goed checken op AI. Daarom ben ik gaan onderzoeken wat wij docenten hieraan zouden kunnen doen om ervoor te zorgen dat studenten toch origineel werk inleveren.
De komst van AI heeft docenten gedwongen hun beoordelingspraktijken aan te passen om ervoor te zorgen dat het werk van studenten vanuit een creatief oogpunt hun eigen werk is en vrij van plagiaat. Het model AICAI is een model voor het gebruik van authentieke beoordeling als een mogelijke strategie om creativiteit en integriteit van studenten te bevorderen en zo de eigenaarschap van hun schriftelijke werk te waarborgen. Het model bestaat uit vier kernconcepten die belangrijk zijn bij het ontwerpen van een opdracht.
Het eerste kernconcept is het docentkenmerk. Hierbij moeten docenten zelf ervaring opdoen met AI waarbij hun expertise ervoor zorgt dat zij de opdracht die studenten moeten maken goed vormgeven. Dit zodat er bijvoorbeeld vragen worden ontworpen die moeilijk volledig door AI beantwoordt kunnen worden. Het tweede kernconcept zijn opdrachtdoelen. Het gaat om de leerdoelen en niet alleen het reproduceren van kennis, maar juist om analyseren, evalueren en creëren. Hogere orde denkvragen zijn moeilijker door AI te laten beantwoorden. Het derde kernconcept is authenciteit en complexiteit van de opdracht. De taken moeten realistisch en betekenisvol zijn, bijvoorbeeld gerelateerd aan echte praktijksituaties. Dit kan AI ook niet beantwoorden. Het laatste kernconcept is de cognitieve off-loading. Dit verwijst naar in hoeverre studenten AI gebruiken om taken uit te voeren die ze normaal zelf zouden doen. Hierbij bespreekt de docent met de student wat acceptabel is qua AI gebruik. De opdracht blijft zo zinvol en de docent behoudt inzicht in het leerproces (Peters & Angelov, 2025).
Ik heb gekeken naar hoe ik dit kan inzetten bij de portfolio’s die de studenten maken. Wij als docenten hebben al ervaring met AI gebruik, omdat we dit soms voor lessen en opdrachten gebruiken. We moeten ervoor zorgen dat studenten meer gaan analyseren en evalueren en meer praktijkervaringen in hun portfolio betrekken. Dit kunnen we doen door de onderwerpen waarnaar ze onderzoek gaan doen terug te laten komen in hun stage. We kunnen een opdracht maken waarin ze 1 van de onderdelen als les gaan geven op hun stage en hier een verslag van leggen inclusief een lesvoorbereidingsformulier. Dit zorgt ervoor dat dit authentiek is. Qua authenciteit is de opdracht verder al redelijk, omdat ze een mindmap moeten maken. Ze mogen dit nu nog digitaal doen, maar een aanpassing zou kunnen zijn om dit handmatig te doen. Zo bevorder je de creativiteit, maar zorg je er ook voor dat ze hier dus geen AI voor kunnen gebruiken.
Het is ook belangrijk voor ons als docenten aan te geven wat we verwachten van de studenten en waar ze wel en niet AI voor kunnen gebruiken. Ze mogen bijvoorbeeld best bronnen via ChatGPT opzoeken, maar moeten er wel voor zorgen dat ze uiteindelijk de informatie van de bronnen zelf halen. Daarom lijkt het me goed een les in te plannen over AI gebruik en waar deze wel en niet toe te passen.
Conclusie
De opdracht voor het portfolio is al redelijk authentiek en de studenten moeten al bronnen gebruiken en zelf een mindmap maken. Dat maakt het makkelijk voor ons als docenten om AI gebruik te minimaliseren. De aanpassingen die we wel kunnen treffen is het inzetten van een les over AI gebruik waarin we vertellen wanneer je dit wel en niet mag en kan gebruiken. Daarnaast kunnen we de mindmaps altijd schriftelijk laten maken, op papier, in plaats van digitaal. Ook zorgen we ervoor dat het onderzoek dat ze gaan doen naar een bepaald onderwerp terug komt in een les die ze geven op hun stage. Dit zorgt voor praktijkervaring waar AI geen informatie over heeft en dus authentiek is.
Biologie en natuurkunde hebben beiden kernconcepten (Van Graft & Spek, 2014). Deze kernconcepten zijn hieronder weergegeven.
B.1. Biologische eenheid
B.1.1. De aspirant-student kan een cel beschrijven als een zelfstandig functionerende eenheid,
de onderdelen van cellen benoemen en enkele functies daarvan toelichten.
Cel, weefsel, orgaan, eencellige, plantencel (celwand, bladgroenkorrel), dierlijke cel, celkern
(chromosoom), celplasma, celmembraan, vacuole, celwand
B.1.2. De aspirant-student kan organen van planten, dieren en de mens noemen en de relatie
tussen vorm en functie toelichten.
Plant: blad (huidmondje), stengel, wortel, bloem (kelk- en kroonblad, meeldraad, stamper,
stempel, vruchtbeginsel), transportweefsel (hout- en bastvaten)
Dieren en de mens: spijsverteringsstelsel (mond [gebit], slokdarm, maag, galblaas, alvleesklier,
twaalfvingerige darm, dunne darm [darmvlokken], dikke darm, endeldarm, blinde darm, anus),
lever, uitscheidingsstelsel (nieren, blaas, huid), bloedvatenstelsel (slagader, ader, haarvat, hart,
kleine en grote bloedsomloop), lymfevatenstelsel (milt, thymus/zwezerik), ademhalingsstelsel
(mond en neus, longen [luchtpijp, trilharen, bronchiën, longblaasje], middenrif, kieuwen,
huidademhaling, tracheeën), zenuwstelsel (grote en kleine hersenen, ruggenmerg,
21
zenuwcellen, reflexen), zintuigen (oor [trommelvlies, buis van Eustachius, gehoorbeentjes,
slakkenhuis met evenwichtsorgaan], oog [iris, pupil, lens, netvlies met staafjes, kegeltjes, blinde
- en gele vlek], neus, tong, gevoel), hormoonstelsel (hypofyse, eilandjes van Langerhans,
bijnieren, eierstokken en teelballen), skelet (gewrichten, beenmerg), spierstelsel (gladde en
gestreepte spieren, antagonisten), voortplantingsstelsel (eierstokken, eileider, baarmoeder,
vagina, grote en kleine schaamlippen en clitoris; teelballen, bijballen, zaadleider, prostaat,
penis, zwellichaam, urinebuis, voorhuid, eikel)
B.1.3. De aspirant-student kan kenmerken van planten en dieren gebruiken om ze te
classificeren en kan daarbij het begrip soort toepassen.
Soort, determineertabel; eencelligen, schimmels, planten (sporenplanten, mossen,
korstmossen, vaatplanten [naaktzadigen, bedektzadigen]), dier, warm- en koudbloedig,
gewervelde dieren (amfibie, vogel, reptiel, vis [kraakbeenvis], zoogdier [buideldier]),
ongewervelde dieren (holtedieren [kwal, zeeanemoon], sponzen, wormen, weekdieren
[schelpen, huisjes- en naaktslakken, koppotigen zoals inktvis, octopus], stekelhuidigen
[zeester], geleedpotigen [duizendpoten, kreeftachtigen met krabben, kreeften en garnalen,
spinachtigen, insecten])
B.1.4. De aspirant-student kan beschrijven dat een ecosysteem het geheel is van biotische
factoren (organismen) en abiotische factoren (omgeving) die in wisselwerking zijn.
Ecosysteem, wisselwerking, (dynamisch) evenwicht, biotoop (bijvoorbeeld bos, sloot, duin,
weide, akker, woestijn, gebergte, rivier, zee, stad), klimaat, predator-prooi relatie, carnivoren,
herbivoren, omnivoren, voedselweb
B.2. Instandhouding
B.2.1. De aspirant-student kan toelichten dat stofwisselingsprocessen zich afspelen in cellen en
kan uitleggen dat fotosynthese voorwaarde is voor het voortbestaan van het leven op aarde.
Stofwisseling (assimilatie [aanmaak van bouw-, brand- en reservestoffen], dissimilatie
[afbraak]), fotosynthese (bladgroen)
B.2.2. De aspirant-student kan toelichten dat processen als ademhaling, transport, stofwisseling
en uitscheiding met elkaar samenhangen en nodig zijn voor het in leven blijven van planten,
dieren en de mens.
Ademhaling en bloedsomloop (functies van bloed [zuurstoftransport en uitwisseling zuurstof en
koolzuurgas], rode bloedlichaampjes [hemoglobine], transport van voedings- en afvalstoffen en
regulerende stoffen [hormonen]), chemische, enzymatische, mechanische en bacteriële
spijsvertering (speeksel, maagsappen, darmsappen, gal, alvleeskliersappen, darmperistaltiek),
uitscheiding (zweet, urine, koolzuurgas, water), opname, transport en uitscheiding van
mineralen, suikers en gassen [koolzuurgas en zuurstof] bij planten
B.2.3. De aspirant-student kan uitleggen welke functies voedselbestanddelen hebben bij de
instandhouding van het organisme en kan de samenstelling van een gezond voedingspakket
toelichten.
Bouwstoffen, brandstoffen, beschermende stoffen en ballaststoffen (vezels), eiwitten, vetten,
koolhydraten, mineralen, vitamines, water, gezondheid, voedsel, schijf van vijf
B.2.4. De aspirant-student kan bij beweging betrokken organen benoemen en de functie en
werking toelichten.
Spierweefsel, pees, skelet, gewrichten, antagonisme
22
B.2.5. De aspirant-student kan uitleggen hoe het menselijk lichaam reageert op
lichaamsvreemde stoffen en welke organen daarbij een rol spelen.
Virus, bacterie, giftige stoffen (bijvoorbeeld alcohol), geneesmiddelen (pijnstillers, antibiotica,
koortswerende middelen) en bijwerkingen, afweersysteem (mechanisch [huid, slijm], moleculair
[antistoffen] en cellulair [witte bloedlichaampjes], vaccinatie, immuniteit), lever, zwezerik,
hygiëne, ontsteking, allergie, griep, koorts, ziek, gezond
B.2.6. De aspirant-student kan uitleggen dat een ecosysteem in stand wordt gehouden door de
interacties van planten, dieren en de mens met hun omgeving en door hun onderlinge interactie
met als gevolg een dynamisch evenwicht.
Onderlinge interactie (voedselkeuze, voedselketen, voedselpiramide [accumulatie van
gifstoffen], plaag), omgeving (energiestroom, water, licht, temperatuur, bodem, [kringlopen van]
mineralen en gassen), verstoring, duurzaamheid
B.3. Gedrag en interactie
B.3.1. De aspirant-student kan de rol van zintuigen en hormonen bij dieren en de mens
uitleggen in relatie tot hun gedrag.
Zien, horen, ruiken, proeven, voelen, hormonen (insuline, glucagon, adrenaline,
geslachtshormonen [oestrogeen, progesteron, testosteron]), voeding, verdediging, voortplanting
B.3.2. De aspirant-student kan een verband leggen tussen gedrag van organismen om zich te
voeden, (voort) te bewegen, voort te planten, te verdedigen en te beschermen enerzijds en de
rol van hun omgeving daarin anderzijds.
Winterslaap, vogeltrek, territorium, nestbouw, balts, jacht, prooi, predator, herbivoor, carnivoor,
omnivoor, competitie, symbiose, parasiet, saprofyt
B.3.3. De aspirant-student kan uitleggen dat planten, dieren en de mens zich aanpassen aan
(a-) biotische factoren.
Adaptatie (rui, onderhuidse vetlaag, vorm van lichaam, snavel, poten, kiezen, lengte van
darmkanaal, vorm van blad [naaldvorming] en stengel, doorn, gif), mimicry, schutkleur, snelheid
B.4. Voortplanting
B.4.1. De aspirant-student kan uitleggen hoe de voortplanting bij dieren, planten en de mens
verloopt.
Planten: ongeslachtelijk voortplanting (bollen, knollen, stekken, uitlopers, klonen), geslachtelijke
voortplanting, soort, zaadplanten, man, vrouw, eenslachtig, tweeslachtig, (kruis-)bestuiving,
bevruchting, voortplantingscellen (stuifmeel, eicel), zaadbeginsel, zaad, vrucht, zaad- en
vruchtverspreiding (wind-, dier- en waterverspreiding)
Schimmels: paddenstoel, vorming sporen, versmelting
Dieren: spermacel, eicel, uitwendige bevruchting, inwendige bevruchting, eierleggend,
levendbarend
Mens: menstruatiecyclus, eierstok, ovulatie, menstruatie, innesteling, baarmoederslijmvlies,
vruchtvliezen, voorbehoedsmiddelen
23
B.4.2. De aspirant-student kan kenmerken van planten, dieren en de mens (bouw, gedrag) in
verband brengen met de wijze van bevruchting.
Wind-, en insectbestuiving, primaire en secundaire geslachtskenmerken, balts, nesteldrang,
paringsdrang
B.4.3. De aspirant-student kan het ontstaan van geslachtscellen beschrijven aan de hand van
het verschil tussen een dubbele set en een enkelvoudige set chromosomen en de rol van
chromosomen bij het overdragen van erfelijke eigenschappen op nakomelingen toelichten.
Meiose (vorming chromosoomparen), DNA, gen, erfelijke eigenschappen, erfelijkheid
(dominant, recessief), X- en Y- chromosoom
B.5. Groei en ontwikkeling
B.5.1. De aspirant-student kan uitleggen hoe de ontwikkeling bij de mens en andere zoogdieren
voor en na de geboorte verloopt.
Embryo, celdeling (mitose), foetus, placenta, navelstreng, draagtijd, eeneiige en twee-eiige
tweeling, nageboorte, zuigeling, puberteit, adolescentie, zogen, broeden
B.5.2. De aspirant-student kan uitleggen hoe de ontwikkeling van planten verloopt.
Van vruchtbeginsel tot vrucht, van zaad tot plant, kiemingsfactoren (zoals licht, temperatuur,
water), eenjarigen, tweejarigen, overblijvers, seizoensinvloed, jaarringen, bladval, knopvorming,
zaad (kiem, reservevoedsel), ontkiemen, wortel, kiemblad
B.5.3. De aspirant-student kan van verschillende organismen stadia van levenscycli beschrijven
en de daarbij passende begrippen gebruiken.
Volledige metamorfose (ei, rups, larve, pop [vlinder, kever]), onvolledige metamorfose
(sprinkhaan), levenscycli (kikker, paddenstoel), schimmels (zwamvlok/mycelium, vorming
paddenstoel)
B.5.4. De aspirant-student kan uitleggen hoe dieren hun eieren en/of jongen verzorgen.
Ouderzorg, broedzorg, nestvlieders en nestblijvers, bij (koningin, dar, werkster), mier (koningin,
werkster)
B.5.5. De aspirant-student kan uitleggen dat de erfelijke aanleg en de interactie met de
omgeving de ontwikkeling van een organisme bepalen.
Fenotype, genotype, erfelijke aanleg
B.5.6. De aspirant-student kan beschrijven hoe soorten evolueren: genetische variatie in een
veranderende omgeving leidt tot (natuurlijke) selectie, waarbij beter aangepaste organismen
meer kans hebben op overleving en voortplanting.
Darwin, evolutie, biodiversiteit, fossiel, natuurlijke selectie, isolatie, genetische variatie, mutatie,
genetische modificatie, kunstmatige selectie
B.6. Materie en techniek
B.6.1. De aspirant-student kan materialen ordenen aan de hand van een aantal gegeven
fysische eigenschappen.
Kleur, geur, fases (vast, vloeibaar of gasvormig), magnetisch zijn, (on)oplosbaarheid (in water,
of in andere vloeistoffen), dichtheid, massa, volume (dichtheid = massa/volume),
brandbaarheid, elektrische geleiding, warmtegeleiding, kookpunt, smeltpunt (in ieder geval voor
water)
B.6.2. De aspirant-student kan van een product benoemen uit welke materialen het is
samengesteld en bij een ontwerpvoorstel een verband leggen tussen de keuze van het
materiaal en de vorm en functie van het ontwerp.
Materialen (metaal, kunststof, hout, glas, steen en textiel), eigenschappen (sterkte, hardheid,
geleiding), materiaal-eigenschap relaties, vorm-functie relaties
B.6.3. De aspirant-student kan de fase en de faseverandering van stoffen herkennen en
benoemen en uitleggen of daar energie voor nodig is of bij vrij komt.
Vast, vloeibaar, gas, smelten, smeltpunt, koken, kookpunt, verdampen, stollen, condenseren,
krimpen, uitzetten, sublimeren/vervluchtigen, rijpen
B.6.4. De aspirant-student kan het voorkomen van stoffen in een bepaalde fase beschrijven aan
de hand van de beweging van moleculen.
Molecuul, fase (vast [moleculen bewegen op hun plaats], vloeibaar [moleculen bewegen vrij
maar afhankelijk], gas [moleculen bewegen vrij en onafhankelijk])
B.6.5. De aspirant-student kan zuivere stoffen en soorten mengsels beschrijven, en uitleggen
hoe mengsels met scheidingstechnieken te scheiden zijn.
Zuivere stoffen, soorten mengsels (suspensie, oplossing, legering, gasmengsel), ingrediënt,
scheidingstechnieken (bezinken en afschenken, filtreren [residu], indampen, zeven, destilleren,
centrifugeren)
B.7. Energie en techniek
B.7.1. De aspirant-student kan diverse vormen van (duurzame) energie en energiebronnen
onderscheiden.
Energievorm (bewegingsenergie, potentiële energie, kernenergie, elektrische energie,
chemische energie, geluid, licht, warmte, straling), energiebron (brandstoffen [kolen, olie, gas,
hout, biomassa], waterkracht, wind, zon), duurzame energie
B.7.2. De aspirant-student kan uitleggen hoe verschillende vormen van energie in elkaar
omgezet kunnen worden en toelichten dat daarbij nooit energie verloren gaat.
Energieomzetting (van bewegingsenergie naar elektrische energie [zoals dynamo], van
elektrische energie naar bewegingsenergie [zoals elektromotor], van chemische energie naar
elektrische energie [zoals accu, batterij])
B.7.3. De aspirant-student kan beschrijven op welke manieren warmtetransport kan
plaatsvinden of voorkomen kan worden.
Warmtegeleiding (goede geleiders [metalen]), warmtestroming [gassen, vloeistof],
warmtestraling [warmteoverdracht zonder tussenstof]), warmte-isolatie (tegengaan van
warmtegeleiding, warmtestroming, warmtestraling)
25
B.7.4. De aspirant-student kan een elektrische huisinstallatie met een kWh-meter en
aangesloten apparaten beschrijven, de veiligheidsvoorzieningen toelichten, het energieverbruik
berekenen op basis van vermogen van apparaten en een energierekening interpreteren.
kWh (kilowattuur) als eenheid voor elektrische energie, randaarde, zekeringen,
aardlekschakelaar, elektriciteitstarief, energieverbruik = vermogen x tijd
B.7.5. De aspirant-student kan statische elektriciteit beschrijven.
Elektron, statische elektriciteit (ontstaan door wrijving, elektronoverdracht, positief/negatief
geladen, aantrekking/afstoting, ontlading [bijv. bliksem, vonkende trui]), voorwaarden (geen
elektrische geleiding tussen geladen voorwerp en omgeving [droge lucht, rubber])
B.7.6. De aspirant-student herkent een spanningsbron als energiebron, kan een stroomkring
beschrijven en kan stroomsterkte en spanning meten.
Spanningsbron, batterij, accu, stroomkring, schakelaar, schakeling, parallelschakeling,
serieschakeling, spanning (Voltmeter), stroomsterkte (Ampèremeter), weerstand
B.7.7. De aspirant-student kan magnetisme beschrijven en kan toepassingen beschrijven
waarbij een elektrische stroom een magneetveld opwekt.
Magneet (noordpool, zuidpool, magnetisch veld, aardmagnetisme)
B.7.8. De aspirant-student kan van geautomatiseerde stuursystemen en regelsystemen in
eenvoudige termen beschrijven hoe invoer, verwerking en uitvoer van informatie plaatsvindt.
Invoer, uitvoer, sensor, verwerking, feedback (thermostaat, alarmsysteem)
B.8. Licht, geluid en techniek
B.8.1. De aspirant-student kan enkele lichtbronnen noemen, de voortplanting en eigenschappen
van licht beschrijven en een schaduw construeren als licht van een of twee puntbronnen op een
niet-transparant voorwerp valt.
Lichtbron (lamp, zon, kaars), lichtstralen (rechtlijnig), lichtbundels, lichtsnelheid (afhankelijk van
medium), schaduwvorming, kernschaduw, halfschaduw
B.8.2. De aspirant-student kan van een voorwerp dat vóór een vlakke spiegel staat, met een
constructietekening uitleggen waar zich het spiegelbeeld bevindt.
Lichtstralen, spiegelbeeld, hoek van inval = hoek van terugkaatsing
B.8.3. De aspirant-student kan uitleggen dat zichtbaar licht samengesteld is uit primaire licht
kleuren (rood, groen en blauw) en kan beschrijven dat verschillende lichtkleuren zijn
samengesteld uit combinaties van primaire lichtkleuren. En hij kan beschrijven dat voorwerpen
bepaalde kleuren licht absorberen dan wel reflecteren en dat op basis daarvan de
waargenomen kleuren van een voorwerp verklaard kunnen worden.
Primaire lichtkleuren, absorptie en reflectie van licht
B.8.4. De aspirant-student kan uitleggen dat licht breekt bij de overgang van lucht naar
glas/water en van glas/water naar lucht.
Breking, normaal (als hulplijn), medium, lichtsnelheid, prisma, regenboog, lichtbreking, lens (bol,
hol)
B.8.5. De aspirant-student kan van een voorwerp, dat voor een bolle lens staat, het beeld
construeren en redeneren met brandpuntsafstand, beeldafstand en vergrotingsfactor.
Brandpunt(safstand), voorwerp(safstand), beeld(afstand), vergroting(sfactor)
26
B.8.6. De aspirant-student kan enkele geluidsbronnen noemen, eigenschappen van geluid en
de manier van voortplanten van geluid beschrijven en een aantal toepassingen noemen. En hij
kan een grafische voorstelling van geluid interpreteren (met geluidstrilling, frequentie en
geluidssterkte, oscilloscoop).
Geluidsbron (trillende voorwerpen, luidspreker, stem, natuurgeluiden, muziekinstrumenten),
geluidstrilling, tussenstof (medium), geluidssnelheid, geluidssterkte (decibel), geluidshinder,
geluidsisolatie, toonhoogte in relatie met frequentie, microfoon, werking van
muziekinstrumenten (toonhoogte afhankelijk van lengte trilmedium [snaar, luchtkolom]),
stembanden en gehoor, echo
B.9. Kracht, beweging en techniek
B.9.1. De aspirant-student kan soorten krachten herkennen in verschillende situaties, krachten
tekenen die werken op een voorwerp, de resulterende kracht herkennen en contactkrachten en
krachten die op afstand werken onderscheiden. En hij kan de druk van een voorwerp berekenen
als een kracht per oppervlakte-eenheid.
Zwaartekracht, wrijvingskracht, veerkracht, magnetische kracht (aantrekken én afstoten),
elektrische kracht, trekkracht, duwkracht, opwaartse kracht, grootte, richting en aangrijpingspunt
van een kracht, druk = kracht / oppervlakte
B.9.2. De aspirant-student kan verklaren dat als een voorwerp in rust is of met een constante
snelheid beweegt, de krachten op het voorwerp elkaar in evenwicht houden (de resulterende
kracht is gelijk aan nul).
Rust, beweging, constante snelheid/beweging, v-t-diagram, s-t-diagram
B.9.3. De aspirant-student kan uitleggen dat het versnellen of vertragen en/of van richting
veranderen van een voorwerp veroorzaakt wordt door een werkende (resulterende) kracht.
Versnelling, vertraging, voortdurende snelheidstoename of –afname
B.9.4. De aspirant-student kan zinken, zweven en drijven van voorwerpen in vloeistoffen met
verschillende dichtheid verklaren als een resulterende kracht van zwaartekracht en opwaartse
kracht.
Zwaartekracht, opwaartse kracht (gewicht verplaatste vloeistof)
B.9.5. De aspirant-student kan uitleggen dat bewegingen en krachten overgebracht kunnen
worden door middel van (tand)wielen, hefbomen en katrollen en dat daarbij krachten worden
vergroot, verkleind of van richting worden veranderd en bewegingen worden versneld, vertraagd
of van richting worden veranderd.
Overbrenging, hefboom, 'wat je wint aan kracht, verlies je aan afstand (zoals tang, hamer,
breekijzer, steekwagen, steek/ringsleutel), katrol, takel, tandwielen, versnelling, vertraging, wiel
en as
B.9.6. De aspirant-student kan bij het ontwerpen van een product uitleggen hoe hij stevigheid
en stabiliteit kan realiseren door gebruik te maken van profielen, driehoekconstructies, bogen,
brede basis en/of in verband bouwen en zijn keuzen relateren aan de vorm en functie(s) van het
product.
Profielen, driehoekconstructie, bogen, brede basis, in verband bouwen
27
B.9.7. De aspirant-student kan een keuze voor verbindingen uitleggen op basis van de functie
van het geheel en/of de onderdelen van een (te ontwerpen) product.
Permanente verbindingen (zoals lassen, lijmen, schroeven), beweeglijke verbindingen (zoals
scharnier), los-vast-verbinding (zoals ritssluiting, klittenband)
B.10. Ruimte
B.10.1. De aspirant-student kan weersverschijnselen beschrijven, kan meetinstrumenten en
meetgegevens gebruiken en kan een verband leggen tussen de weersverschijnselen en het
seizoen.
Temperatuur, thermometer, luchtdruk, barometer, windsnelheid, windmeter, windrichting,
windvaan, regen, regenmeter, wolken, mist, sneeuw, hagel, ijzel, bliksem
B.10.2. De aspirant-student kan het zonnestelsel beschrijven als een samenhangend systeem
van de zon en zich daar omheen bewegende planeten en manen.
Ster, zon, aarde, maan, planeten, banen, sterrenstelsel, Melkweg
B.10.3. De aspirant-student kan uitleggen hoe de beweging van de aarde om de zon en van de
maan om de aarde natuurverschijnselen kunnen veroorzaken.
Schijngestalten van de maan, maans- en zonsverduistering, daglengte, dag- en nachtritme,
seizoenen, eb en vloed, beweging, zwaartekracht, luchtledige, aardas
Het toelatingsdossier heeft een beoordelingsmodel (Thomas More Hogeschool, Hogeschool Inholland & Hogeschool Rotterdam, 2025). Deze is hieronder weergegeven.

Figuur 1
Stappenplan portfolio toelatingstraject.
Bron: Thomas More Hogeschool, Hogeschool Inholland, & Hogeschool Rotterdam. (2025). Handleiding toelatingstraject pabo cohort 2025–2026 [Ongepubliceerde interne handleiding].

Figuur 2
Kwaliteit en brongebruik portfolio in het toelatingstraject.
Bron: Thomas More Hogeschool, Hogeschool Inholland, & Hogeschool Rotterdam. (2025). Handleiding toelatingstraject pabo cohort 2025–2026 [Ongepubliceerde interne handleiding].

Figuur 3
Kwaliteitscriteria voor mindmaps in het toelatingstraject.
Bron: Thomas More Hogeschool, Hogeschool Inholland, & Hogeschool Rotterdam. (2025). Handleiding toelatingstraject pabo cohort 2025–2026 [Ongepubliceerde interne handleiding].

Figuur 4
Kwaliteitscriteria voor mindmaps in het toelatingstraject.
Bron: Thomas More Hogeschool, Hogeschool Inholland, & Hogeschool Rotterdam. (2025). Handleiding toelatingstraject pabo cohort 2025–2026 [Ongepubliceerde interne handleiding].

Figuur 5
Kwaliteitscriteria voor mindmaps in het toelatingstraject.
Bron: Thomas More Hogeschool, Hogeschool Inholland, & Hogeschool Rotterdam. (2025). Handleiding toelatingstraject pabo cohort 2025–2026 [Ongepubliceerde interne handleiding].

Figuur 6
Kwaliteitscriteria voor mindmaps in het toelatingstraject.
Bron: Thomas More Hogeschool, Hogeschool Inholland, & Hogeschool Rotterdam. (2025). Handleiding toelatingstraject pabo cohort 2025–2026 [Ongepubliceerde interne handleiding].

Figuur 7
Beoordelingsmodel portfolio in het toelatingstraject.
Bron: Thomas More Hogeschool, Hogeschool Inholland, & Hogeschool Rotterdam. (2025). Handleiding toelatingstraject pabo cohort 2025–2026 [Ongepubliceerde interne handleiding].

Figuur 8
Beoordelingsmodel portfolio in het toelatingstraject.
Bron: Thomas More Hogeschool, Hogeschool Inholland, & Hogeschool Rotterdam. (2025). Handleiding toelatingstraject pabo cohort 2025–2026 [Ongepubliceerde interne handleiding].

Figuur 9
Puntenverdeling portfolio in het toelatingstraject.
Bron: Thomas More Hogeschool, Hogeschool Inholland, & Hogeschool Rotterdam. (2025). Handleiding toelatingstraject pabo cohort 2025–2026 [Ongepubliceerde interne handleiding].
Bronnen