In dit practicum krijgt ieder groepje leerlingen een set van blokjes van allerlei verschillende stoffen (een houtblokje, een suikerklontje, een schroef, etc.). Ze maken een eigen manier van indelen en denken na over wat stofeigenschappen zijn en wat niet. Ze presenteren de manieren van indelen aan elkaar.
Leerdoelen
Leerlingen kunnen onderscheid maken tussen eigenschappen waaraan je de stof kan herkennen (stofeigenschappen) en andere eigenschappen.
Leerlingen kunnen onderscheid maken tussen mengsels en zuivere stoffen.
Leerlingen weten wat er bedoelt wordt met het begrip fase. Ze weten dat de fase een stof geen stofeigenschap is.
Voorkennis
Geen
Benodigdheden
Per groepje een set van verschillende stoffen. Hier kan je van alles voor gebruiken, maar zorg in ieder geval voor meerdere vaste stoffen, vloeistoffen en gassen. Zorg ook dat je er een paar hebt waarbij het niet zo duidelijk is in welke fase ze zitten. Je kan denken aan:
Schroeven
Stenen
Suiker
Klei
Meel
Elastiekjes
Shampoo
Lijm
Schoonmaak azijn
Scheerschuim
Water
Lucht (in een zakje)
Helium (in een ballon)
Klassikale introductie van het practicum
Laat de bakken met verschillende stoffen zien.
Maak groepjes van leerlingen en geef de opdracht om zelf een indeling te maken van de stoffen in de bak. Moedig ze aan om een indeling te bedenken die de andere groepen niet hebben bedacht, zodat je echt verschillen krijgt.
Op het whiteboard moet staan:
Titel
Namen
Kolommen met de verschillende categorieën die ze bedacht hebben.
Uitvoering
Let er tijdens het werken op dat er niet te veel groepjes komen met dezelfde indeling.
Er zijn allerlei indelingen mogelijk. Denk aan kleur, vorm, hard of zacht, etc.
Als er al groepjes zijn die een indeling maken op grond van fase, dan kan je hier bij de bespreking gebruik van maken. Zo niet, dan kun je, na de bespreking, de groepjes vragen om een nieuwe indeling te maken op basis van fase.
Hetzelfde geldt voor mengsels vs zuivere stoffen: maak er gebruik van als het vanzelf gebeurt. Zo niet, dan stuur je de groepjes nog eens terug.
Organisatie (optioneel)
Tijdsplanning:
Totaal: 25 – 50 minuten (afhankelijk van of leerlingen zelf al met indeling op basis van fase en indeling op basis van mengsel vs zuivere stof komen)
Klassikale introductie: 5 min.
Eerste indeling maken: 10 min.
Bespreken: 10 min.
(optioneel) Indeling op basis van fase: 5 min.
Bespreken: 10 min
(optioneel) Indeling op basis van mengsel vs. zuivere stof (5 min)
Bespreken: 5 min
Inhoud kringgesprek
Na de eerste opdracht:
Vergelijk de verschillende manieren van indelen. Vraag de leerlingen welke indeling je kan gebruiken om de stof te herkennen (bijvoorbeeld kleur, hardheid, etc.) en bij welke niet kan (vorm, massa). Definieer het begrip stofeigenschap als een eigenschap waaraan je kan herkennen om wat voor stof het gaat.
Als er al een indeling is op basis van fase, dan kan de eerste vervolgopdracht worden overgeslagen. Zo niet, breng dit idee dan zelf in en geef de opdracht om een indeling op basis van fase te maken.
Als er al een indeling is op basis van zuivere stof vs mengsel, dan kan de tweede vervolgopdracht worden overgeslagen. Zo niet, breng dit idee dan zelf in en geef de opdracht om een indeling op basis van mengsel vs. zuivere stof te maken.
Na de eerste vervolgopdracht:
Bespreek de verschillen tussen de borden.
Bespreek waar bijvoorbeeld shampoo of scheerschuim moet staan. Doel is niet om een correct antwoord te geven, maar om duidelijk te maken dat bij iedere indeling die je maakt er twijfelgevallen zijn.
Vraag de leerlingen of fase een stofeigenschap is. Stuur de discussie zo dat ze zien dat iedere stof in deze drie fases kan voorkomen, dus dat het niet kenmerkend is voor een bepaalde stof.
Na de tweede vervolgopdracht:
Bespreek de verschillen tussen de borden.
Vraag de leerlingen hoe ze weten dat bepaalde stoffen mengsels zijn. Voorbeeld: in water zit kalk opgelost. Dit kan je zien als witte aanslag op de kraan.
Inhoud logboek (optioneel)
Laat leerlingen in hun eigen woorden noteren wat stofeigenschappen zijn, wat fases zijn en wat zuivere stoffen zijn. Laat ze voorbeelden geven van hoe je die kan herkennen.