2.1 Taalsteun in de les

Taalsteun, aansluitend bij de ontwikkeling

Een bekendt concept uit ‘de zone van de naaste ontwikkeling’: een volwassene helpt een jongere verder in een volgende ontwikkelingsstap, door aan te sluiten bij zijn begripsniveau van dat moment. Als dat niet gebeurt, zie je het kind afhaken,  gefrustreerd door te moeilijke taken of verveeld door te makkelijke. Vygotsky stelt dat een leerling het meeste leert van een taak in de zogenoemde zone van de naaste ontwikkeling: een opdracht of taak die de leerling net niet beheerst, maar die hij zich met steun van de leraar of andere leerlingen wel eigen kan maken. Het ontwikkelpotentieel van een leerling inschatten vergt goed luisteren en observeren wat een leerling probeert onder woorden te brengen en waar dan talige ondersteuning hem verder helpt.

Bij het plannen van taalsteun in een lessenreeks volg je vier stappen:

  1. Bepaal het leerdoel: Wat moeten leerlingen leren? Denk aan vakinhoud én de bijbehorende vaktaal, begrippen en verbanden.

  2. Kies hoe je de ontwikkeling volgt: Gebruik bijvoorbeeld toetsvragen, een portfolio of een gesprek. Zorg dat leerlingen kunnen laten zien dat ze de vaktaal begrijpen.

  3. Start vanuit een concrete context: Begin met een herkenbare activiteit die de algemene taalvaardigheid (DAT) activeert. Kies werkvormen die aansluiten bij de belevingswereld van leerlingen.

  4. Plan hoe leerlingen gaan leren: Zet mondelinge en schriftelijke opdrachten in die vaktaal uitlokken. Geef taalsteun bij lezen, schrijven en praten, en stimuleer samenwerking en reflectie.

Het doel is om leerlingen te helpen de overstap te maken van dagelijkse taal naar schooltaal, zodat ze de vakinhoud goed kunnen begrijpen en verwoorden.