3.3 Differentiatie en rekenbehoeften

Niet elke leerling leert even snel. Dat is iets wat alle leraren zullen herkennen. Vraag is hoe je het best kunt inspelen op verschillen tussen leerlingen. Hoe zorg je bijvoorbeeld dat je achterblijvers erbij trekt en dat snelle leerlingen zich niet gaan vervelen?
Het toverwoord daarvoor is differentiatie. Door leerlingen op maat te bedienen, help je ze vooruit. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan, weten we uit de praktijk. Veel leraren, vooral beginners in het vak, worstelen met hoe ze differentiatie handen en voeten moeten geven.

Het begrip differentiatie wordt ook toegelicht in het PWO boek hoofdstuk 9.3

Differentiëren in vijf stappen
Het proces van differentiëren in vijf stappen:
1. Stel de onderwijsbehoeften van je leerlingen vast
Om leerlingen gericht te kunnen bedienen, dien je te weten wat ze nodig hebben: wat beheersen ze al wel en wat nog niet? Resultaten op voortgangstoetsen, het werk in de klas en vragen die leerlingen stellen, geven je hierover informatie. Op basis hiervan verdeel je leerlingen over drie niveaugroepen: gemiddelde, boven- en benedengemiddelde prestaties. Na klassikale instructie werken leerlingen in deze groepen. Het gaat om flexibele niveaugroepen, waartussen leerlingen makkelijk kunnen wisselen, al naargelang het rekenonderdeel en de prestaties (zie kader op pagina 110).
2. Stel doelen op maat
Per niveaugroep stel je uitdagende, maar wel haalbare doelen. Zo leren leerlingen dat ze vooruitgaan en kunnen groeien.
3. Geef instructie op maat
Naast klassikale instructie geef je per niveaugroep gerichte of verlengde instructie en waar nodig ook individuele instructie. Dit vraagt om gedegen reken-wiskundige en vakdidactische kennis: je weet waar de schoen wringt en kunt fouten van leerlingen duiden. In de laagste niveaugroep steek je je instructie concreter in, in de hoogste niveaugroep kun je juist een beroep doen op het abstractievermogen van leerlingen.
4. Geef verwerkingsopdrachten op maat
Het oefenmateriaal moet passen bij de leerdoelen. Je kunt differentiëren in omvang en moeilijkheidsgraad (ook mate van abstractie) van het oefenmateriaal. Dankzij opdrachten op maat kunnen alle leerlingen successen behalen. Dat versterkt hun zelfvertrouwen en motivatie.
5. Evalueer het proces en de voortgang van je leerlingen
Je evalueert je eigen aanpak: heb ik inderdaad de juiste instructie en oefeningen gegeven? En je gaat na of leerlingen vooruit zijn gegaan. Zo vormt de vijfde stap de opmaat voor het opnieuw doorlopen van de differentiatiecirkel. Door dit telkens te doen, voorkom je dat leerlingen vast blijven zitten in hun niveaugroep: het dwingt je om telkens te bekijken waar een leerling staat.