Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

Vraag 1. Schrijf deze zin over in je schrift en vul de juiste woorden in. De woorden die je mag gebruiken zijn hogere, lagere en warmte.
Warmtetransport is het verplaatsen van __________ van een plek met een __________ temperatuur naar een plek met een __________ temperatuur.

Vraag 2. In welke richting verplaatst warmte zich?
A. Van koud naar warm
B. Van warm naar koud
C. Alleen in vaste stoffen
D. Naar de plek met de meeste lucht

Vraag 3. Noem de drie manieren van warmtetransport.