Stunde 13
Aufgabe 1 Sprechen:
Opdracht: Omschrijf een Personage uit een Sprookje
Doel: In deze opdracht ga je stap voor stap een personage uit een sprookje beschrijven. Je maakt gebruik van de gegeven hulpzinnen en de woordenlijst.
Stap 1: Kies een personage
Kies één personage uit een sprookje. Dit kan bijvoorbeeld een hoofdpersoon zijn, of juist een bijfiguur die je intrigeert.
Stap 2: Omschrijf het uiterlijk van het personage
-
Hulpzinnen:
- „Das Aussehen von [naam van het personage] ist sehr besonders. Er/Sie hat...“
- „Er/Sie trägt immer…“
- „Seine/Ihre Haare sind… und seine/ihre Augen sind…“
-
Woordenlijst:
- Haare (haar)
- Augen (ogen)
- Kleidung (kleding)
- groß/klein (groot/klein)
- hübsch/schön (knap/mooi)
Stap 3: Bespreek de persoonlijkheid van het personage
-
Hulpzinnen:
- „[Naam van het personage] ist sehr...“
- „Er/Sie ist oft… und manchmal auch…“
- „Seine/Ihre Stärken sind…“
-
Woordenlijst:
- mutig (moedig)
- klug (slim)
- freundlich (vriendelijk)
- böse (kwaadaardig)
- geheimnisvoll (mysterieus)
Stap 4: Beschrijf het gedrag van het personage in het sprookje
-
Hulpzinnen:
- „Im Märchen tut [naam van het personage] viele Dinge. Zum Beispiel…“
- „Er/Sie hilft... / Er/Sie kämpft gegen… / Er/Sie sucht nach…“
- „Am Ende des Märchens…“
-
Woordenlijst:
- kämpfen (vechten)
- helfen (helpen)
- suchen (zoeken)
- finden (vinden)
- reisen (reizen)
Stap 5: Beschrijf de relatie van het personage met andere figuren
-
Hulpzinnen:
- „[Naam van het personage] und [andere naam] sind…“
- „Sie verstehen sich gut/schlecht.“
- „Er/Sie liebt/mag/verabscheut…“
-
Woordenlijst:
- Familie (familie)
- Freund/in (vriend(in))
- Feind (vijand)
- lieben (houden van)
- mögen (leuk vinden)
Stap 6: Eindconclusie
Beschrijf hoe dit personage zich gedurende het sprookje ontwikkelt. Wat vind jij van dit personage?
- Hulpzinnen:
- „Am Anfang des Märchens ist [naam]… aber am Ende…“
- „Ich finde [naam] interessant, weil…“