Begrippenlijst

 

Aardbeving
Een plotselinge trilling van de aarde, doordat stukken van de aardkorst tegen elkaar duwen of langs elkaar schuiven.

Tektonische platen
Grote stukken van de aardkorst die langzaam bewegen. Ze passen een beetje als puzzelstukjes aan elkaar.

Breuklijn
De grens tussen twee tektonische platen. Hier ontstaan vaak aardbevingen.

Epicentrum
De plek op het aardoppervlak waar de aardbeving het sterkst wordt gevoeld. Dit ligt recht boven het beginpunt van de beving in de aarde.

Hypocentrum
Het punt diep in de aarde waar de aardbeving echt begint.

Seismometer
Een apparaat dat trillingen in de aarde meet. Zo weten we hoe sterk een aardbeving is.

Schaal van Richter
Een manier om aan te geven hoe sterk een aardbeving is. Hoe hoger het getal, hoe sterker de beving.

Naschok
Een kleinere aardbeving die kort na een grote beving plaatsvindt, vaak in hetzelfde gebied.

Tsunami
Een grote vloedgolf die ontstaat door een aardbeving onder water.

Aardbevingsbestendige gebouwen
Gebouwen die speciaal zijn ontworpen om niet in te storten bij een aardbeving.

Evacuatieplan
Een plan dat vertelt wat mensen moeten doen als er een aardbeving komt, zodat ze snel en veilig weg kunnen.

Natuurramp
Een ramp die wordt veroorzaakt door de natuur, zoals een aardbeving, vulkaanuitbarsting of orkaan.