Samenvatting

Samenvatting

Hier vind je een beknopte samenvatting van de theorie. Heb je nog vragen? Stel ze dan gerust aan de docent :) 

1. Werkwoordspelling

  • Persoonsvorm: kijk naar het onderwerp
    Voorbeeld: jij werkt, hij loopt

  • Voltooid deelwoord: vaak met ge-
    Voorbeeld: gewerkt, gefietst

  • Bijvoeglijk naamwoord van voltooid deelwoord → soms -e
    Voorbeeld: een gekookte aardappel

  • Gebruik het 't kofschip/x-trucje voor d of t!


2. Meervoud van zelfstandige naamwoorden

  • Luister goed naar het meervoud:
    Voorbeelden: stoel → stoelen, bord → borden

  • Speciale regels:

    • eindigt op -ee → -ën (zee → zeeën)

    • eindigt op -y → -’s (baby → baby’s)

    • s → z / f → v (buis → buizen, golf → golven)

    • klemtoon op -ie → -ieën (knie → knieën)


3. P of pp / R of rr

  • Geen vaste regel → leer uit je hoofd
    Voorbeelden: apparaat, arriveren, irritant


4. S in samenstellingen

  • Hoor je een -s? Schrijf hem.

  • Twijfel? Gebruik een testwoord:
    dorpsstraat (→ dorpskern), personeelschef (→ personeelskamer)


5. Meeste of meesten

Gebruik dit schema:

Staat er een zelfstandig naamwoord achter? Verwijst het naar mensen? Schrijf -n?
Ja - Nee
Nee Ja Ja
Nee Nee Nee

Voorbeelden:

  • De meeste kinderen → geen -n

  • De enigen die... → wel -n


6. Citaten en komma’s

Citaten:

  • Begin met een hoofdletter

  • Gebruik aanhalingstekens

  • Dubbele punt voor het citaat
    Voorbeeld: Dori zei: ‘Wacht op mij!’

  • Komma’s bij tussenzinnen
    Voorbeeld: ‘Door jullie,’ zei Merwin, ‘komen we te laat.’

Komma’s:

  • Bij opsommingen: Ik kocht melk, brood en kaas.

  • Voor een bijzin: Toen ik thuiskwam, regende het.

 

Nog een laatste tip:

Oefen veel en lees rustig na!