Les 3

Schrijven en hulp geven tijdens het schrijven [45 minuten]

Bespreek de schrijfopdracht met behulp van dia 25 t/m 34 uit de PowerPointpresentatie bij deze les. De dia’s bevatten voor een deel herhaling en voor een deel verdieping van de vorige les.

De leerlingen werken in hun groepje verder aan opdracht 6 t/m 9 van de werkbladen. De leerlingen mogen samenwerken, maar het is belangrijk dat ieder zijn of haar eigen werkbladen invult. Zorg ook nu weer dat de werkbladen door de leerlingen opgeborgen worden in een map of bewaarhoesje.

 

25

26

Herhaal wat de leerlingen gaan doen.

27

Herhaal het doel van de schrijfopdracht.

28

Herhaal de opdracht.

29

Bespreek van het werkblad opdracht 6.

Lees de tekst klassikaal hardop voor. Lees de tekst daarna klassikaal hardop. Lees de tekst nogmaals voor.

Demonstreer de opbouw van de tekst door hardop te denken (modelen):

  • In de inleiding lees ik wie het partijplan hebben geschreven en waarom.
  • In de kern van de tekst lees ik drie standpunten. Ieder standpunt heeft een argumenten en een onderbouwing met voorbeelden en uitleg.
  • Het derde standpunt heeft ook een tegenargument: “Nu zul je zeggen: Leraren verdienen al heel veel geld.”
  • Dit tegenargument wordt weerlegd in het stukje “Helaas stoppen t/m hoog tijd, dat lesgeven wordt beloond!”
  • De laatste alinea is het slot. Dit is een korte samenvatting van de hele tekst. Het slot bevat een call-to-action. De schrijvers willen namelijk dat ik op 1 april ga stemmen op hun partij.

\30

Verdeel de groep in tweetallen. De leerlingen schrijven de woorden op de juiste plaats in de tekst. Vertel dat ze stukjes mogen arceren of onderstrepen en vervolgens betreffend woord in de marge kunnen schrijven. Doe 1 of 2 woorden voor.

31

Bespreek de uitwerking (dit is een voorbeeld).

32

Bespreek nogmaals het schema dat de leerlingen zo gaan invullen. Leg uit dat de leerlingen het schema in steekwoorden invullen.

33

Bespreek veelgebruikte voegwoorden bij redengevend tekstverband.

34

De leerlingen gaan het schema invullen. Ieder standpunt heeft één of meerdere argumenten. Stimuleer de leerlingen om de voegwoorden af te wisselen. Laat bij één standpunt ook een tegenargument verzinnen. Als de leerlingen dit lastig vinden, geef dan voorbeelden:

  • “Nu denk je misschien dat …, maar …”
  • “Een nadeel van ons plan zou kunnen zijn dat …, maar … ”

 

Download hier de werkbladen, voor deze les alleen opdracht 6 t/m 9. (blz 2, 3 en 4)

Werkbladen leerlingen