Verwerkingsopdrachten H1

Opdracht 1 Begrippen

  1. Wat is het verschil tussen de begrippen monomeer, polymeer en copolymeer?
  2. Wat is het verschil tussen natuurlijke en synthetische polymeren?
  3. Noem 5 voorbeelden van natuurlijke polymeren.
  4. Noem 5 voorbeelden van synthetische polymeren.


Opdracht 2 Plastic soep

Het belangrijkste probleem van plastic afval is de lange levensduur van plastic.

  1. Hoe lang duurt het voordat een plastic bekertje volledig afgebroken is door de natuur?
  2. Wat is plastic soep?
  3. Waarom is plastic soep een probleem voor dieren en uiteindelijk ook mensen?

De Nederlander Boyan Slat bedacht in 2012 (voor zijn profielwerkstuk) een manier om plastic afval in de oceanen op te ruimen.

  1. Beschrijf de werking van het idee van Boyan Slat om het plastic in de oceanen op te ruimen. (tip: bekijk het filmpje in de module)
  2. Naast het opruimen van plastic uit oceanen is Boyan Slat ook begonnen met het opruimen van plastic uit rivieren. Benoem twee voordelen van het opruimen van plastic uit rivieren boven het opruimen van oceanen.
    Bekijk eerst het filmpje in onderstaande link.

    Rivers | The Interceptor | The Ocean Cleanup


Opdracht 3 Maatregelen

Noem 2 maatregelen om plastic afval te reduceren waarvan jij denkt dat ze het meest effect hebben. Leg je keuze uit.


Opdracht 4 Plastic afval

Voor veel Nederlanders is niet altijd duidelijk wat wel en wat niet bij het plastic afval mag.

Welke van de volgende producten mogen NIET bij het plastic afval?

  1. Chipszakken
  2. Lege shampoo flessen
  3. Netjes van sinaasappels
  4. Piepschuim
  5. Plastic snijplank
  6. Lege strip van kauwgom
  7. Plastic speelgoed
  8. Composteerbaar plastic


Opdracht 5 Recyclen

Bekijk het filmpje over het recyclen van plastic in de module.

  1. Waarom is het belangrijk dat de verschillende plasticsoorten van elkaar gescheiden worden?
  2. Welke stofeigenschap wordt gebruikt bij het scheiden van de verschillende plasticsoorten?
  3. Beschrijf de verschillende stappen vanaf de gescheiden stukjes plastic tot nieuwe plastic flessen.
  4. Welke twee redenen worden aan het eind van het filmpje genoemd als voordeel voor het recyclen van plastic?


Opdracht 6 Begrippen

  1. Wat betekenen ‘mono’ en ‘poly’?
  2. Leg in één zin uit hoe een polymeer wordt gemaakt.
  3. Wat wordt er bedoeld met de repeterende eenheid van een polymeer?


Opdracht 7 Repeterende eenheden herkennen

Hieronder zie je de structuurformules van een aantal polymeren. Geef voor elk van deze polymeren de repeterende eenheid aan.


Opdracht 8 Polypropeen

Doppen van frisdrankflesjes worden gemaakt van polypropeen. Het monomeer van polypropeen is propeen. De formule voor propeen luidt: C3H6. De massa van 1 molecuul propeen is gelijk aan 42 u. (De massa van atomen en moleculen worden uitgedrukt in de atomaire massa-eenheid u.)

Om een wat zachter polymeer te maken wordt een polymeer gemaakt met 1500 monomeren.

  1. Geef de reactievergelijking voor de vorming van polypropeen uit 1500 propeen moleculen.
  2. Bereken de massa van het gemaakte polymeer.


Opdracht 9 Polystyreen

Plastic bekertjes worden vaak gemaakt van polystyreen. Het monomeer van polystyreen is styreen, C8H8.

  1. Geef de reactievergelijking voor de vorming van dit polymeer. Gebruik de letter n om aan te geven hoeveel monomeren, C8H8, er in een polymeerketen zitten.

De gemiddelde massa van een polymeerketen van polystyreen is 8,0·104 u. De massa van een koolstofatoom is gelijk aan 12 u en die van een waterstofatoom is 1,0 u. (De massa van atomen en moleculen worden uitgedrukt in de atomaire massa-eenheid u.)

  1. Bereken de massa van 1 molecuul styreen (C8H8).
  2. Bereken hoeveel monomeer eenheden er gemiddeld in dit polymeer zitten.


Opdracht 10 Begrippen bioplastic

  1. Wat wordt er bedoeld met een hernieuwbare grondstof?
  2. Geef 3 voorbeelden van een hernieuwbare grondstof voor de productie van poymeren.
  3. Geef 1 voorbeeld van een niet-hernieuwbare (fossiele) grondstof voor de productie van polymeren.
  4. Beschrijf in eigen woorden het verschil tussen het versterkte en het normale broeikaseffect.
  5. Noem 3 broeikasgassen.
  6. Welke twee reacties zijn belangrijk bij de koolstofkringloop?
  7. Wanneer spreek je van een trage en wanneer van een snelle koolstofkringloop?
  8. Wanneer is een plastic biologisch afbreekbaar?


Opdracht 11 Bioalcohol

Bioalcohol (C2H6O(l)) is een biobrandstof die gemaakt wordt uit glucose en zetmeel.

  1. Geef de reactievergelijking voor de volledige verbranding van bioalcohol.

In planten vindt fotosynthese plaats. Planten nemen water en koolstofdioxide uit de lucht op en maken daarmee glucose en zuurstof.

  1. Geef de reactievergelijking van de fotosynthese.

Merel beweert dat het verbranden van bioalcohol niet leidt tot een daling van het koolstofdioxidegehalte in de lucht.

  1. Leg uit of Merel gelijk heeft.


Opdracht 12 Bio-plastic

Naast ‘gewoon’ plastic wordt er tegenwoordig ook steeds meer bio-plastic gemaakt.

  1. Waarvan wordt ‘gewoon’ plastic gemaakt?
  2. Waarvan wordt bio-plastic gemaakt?

Veel soorten bio-plastics zijn niet biologisch afbreekbaar. Niet afbreekbare bio-plastics worden bij het afval gedaan en in afvalverwerkingsstations verbrand.

  1. Waarom is het voor een bedrijf voor de lange termijn toch interessant om bio-plastic te gaan gebruiken.
  2. Geef de reactievergelijking voor de verbranding van een bio-plastic met de formule (C3H4O2)250.
  3. Leg uit of de verbranding van dit bio-plastic bijdraagt aan het versterkte broeikaseffect.


Opdracht 13 Eigenschappen van plastic

(Vragen bij het schooltv filmpje uit de theorie: Plastic | Schooltv).

In 1907 is het eerste synthetische polymeer ontdekt: Bakeliet.

  1. Noem twee voordelen en twee nadelen van bakeliet.
  2. Leg uit of bakeliet een thermoplast of een thermoharder is.
  3. De lengte van het polymeer is van invloed op de eigenschappen van dat polymeer. Leg uit dat kogelvrije vesten worden gemaakt van polymeren met lange polymeerketens.
  4. Benoem een eigenschap van polymeren met korte polymeerketens.
  5. De ontwikkeling van polymeren gaat steeds verder. Welke toepassingen van polymeren worden er genoemd voor de toekomst?


Opdracht 14 Zelfgemaakt bioplastic

Tijdens de les heb je zelf bioplastic gemaakt uit maïzena. De molecuulformule van het monomeer luidt: C6H10O5. Tijdens de reactie worden er gemiddeld 20.000 monomeren aan elkaar gekoppeld.

  1. Geef de reactievergelijking voor de vorming van het bioplastic.
  2. Bereken de massa van één polymeerketen.
    De massa van een koolstofatoom is gelijk aan 12 u, die van een waterstofatoom is 1,0 u en die van een zuurstofatoom is gelijk aan 16 u.
    (De massa van atomen en moleculen worden uitgedrukt in de atomaire massa-eenheid u.)

Nadat het plastic volledig was uitgehard heb je het plastic getest op verschillende eigenschappen. Tijdens dit onderzoek werd duidelijk dat het gemaakte bioplastic tot de groep thermoplasten behoort.

  1. Beschrijf het experiment waarmee je hebt aangetoond dat het gemaakte bioplastic tot de thermoplasten behoort.
  2. Noem twee voordelen van thermoplasten.

Er is tijdens het maken van bioplastic twee verschillende plastics gemaakt. Eén plastic met glycerol en één zonder. Glycerol is een weekmaker. Beide plastics hebben verschillende eigenschappen.

  1. Laat met behulp van twee verschillende tekeningen op mesoniveau zien wat het verschil is tussen een thermoplast met en zonder weekmaker.
  2. Benoem een verschillende eigenschap op macroniveau tussen het plastic met en zonder weekmaker.
  3. Verklaar het verschil in eigenschap door in te gaan op de structuur op mesoniveau.