Uitleg: bijvoeglijke bijzin

De bijvoeglijke bijzin

In een woordgroep met een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord als kern kunnen bijvoeglijke bepalingen staan.

Zin 1: Deze prachtig aangelegde natuurcamping wordt op 1 mei geopend.

Het onderwerp in zin 1a is ‘deze prachtig aangelegde natuurcamping’. Daarbinnen is ‘prachtig aangelegde’ een bijvoeglijke bepaling bij de kern ‘natuurcamping’.

Zin 2: Deze natuurcamping, die prachtig is aangelegd, wordt op 1 mei geopend.

Het onderwerp in zin 1b is ‘deze natuurcamping, die prachtig is aangelegd’. Het zinnetje ‘die prachtig is aangelegd’ is een bijvoeglijke bepaling bij de kern natuurcamping. Deze bijvoeglijke bepaling is een zin - dat is te zien aan de persoonsvorm is – en heet daarom een bijvoeglijke bijzin. Dat noteer je zo:

Bijv. bijzin = die prachtig is aangelegd > natuurcamping  

Je benoemt eerst de bijvoeglijke bijzin en vervolgens benoem je de kern waarnaar de bijvoeglijke bijzin verwijst.

De bijvoeglijke bijzin hoort niet alleen bij zelfstandig naamwoorden, maar ook bij onbepaald, aanwijzend of persoonlijk voornaamwoorden.

Zin 3: Allen die zich in Nederland bevinden, worden gelijk behandeld.

Bijv. bijzin = die zich in Nederland bevinden > allen (onbepaald voornaamwoord)

Zin 4: Zij, die vrouw met blonde krullen, keek mij heel strak aan.

Bijv. bijzin = die vrouw met blonde krullen > zij (persoonlijk voornaamwoord)

Hoe herken je een bijvoeglijke bijzin?

Een bijvoeglijke bijzin…