Het landklimaat ligt op dezelfde breedtegraad als het gematigd zeeklimaat, alleen ligt het landklimaat verder het land in, dus meer bij landen als Polen en Oekraïne. Het landklimaat kenmerkt zich door de enorme temperatuurverschillen tussen de zomer en de winter. De winters zijn bij het landklimaat heel erg streng, het koelt dan dus heel erg snel af. De zomers zijn dan weer heel erg warm, het aardoppervlak kan dan dus heel erg snel opwarmen. De landen die een landklimaat kennen liggen ver van de zee af, waardoor deze geen invloed meer kan uitoefenen op de temperatuur. De klimaatgrafiek laat dit ook zien. In januari is het gemiddeld ongeveer -19°C, terwijl het in juli gemiddeld 20°C is. De temperatuurverschillen zijn dus enorm.
Köppen classificeert het landklimaat als een D-klimaat. Je kan het landklimaat nog wel onderverdelen in een Df-klimaat, met het gehele jaar door neerslag, een Dw-klimaat met een droge periode in de winter en een Ds-klimaat met een droge periode in de zomer.
