Zoals eerder genoemd hadden de Romeinen goden overgenomen van de Griekse cultuur. Om deze goden te vereren bouwden ze tempels, zuilen werden vaak gebruikt. Een persoon kon een offer doen aan een god om bijvoorbeeld een goede oogst te krijgen of om veilig over zee te kunnen varen.
De Romeinen veroverde uiteindelijk Judea waar de joden woonde. Deze mensen geloofde in het jodendom en hadden maar één god. De joden moesten de cultuur van de Romeinen overnemen, maar dat deden ze niet. De joden volgde de Thora, hun heilig geschrift, en vereerde maar één god. Meerdere goden mochten ze niet vereren en dat zorgde voor problemen.
Tijdens deze periode ontstond het christendom. Jezus was een jood die woonde in Judea en vertelde het volk over God. De verhalen die hij vertelde staan in de Bijbel, het eerste gedeelte van de Bijbel bestaat daarom ook uit de Thora. Ook de christenen geloofde in één god en werden door de Romeinen onderdrukt.
Er kwam uiteindelijk godsdienstvrijheid in het Romeinse rijk door keizer Constantijn, hij was zelf een christen. Hierdoor kwamen er meer gelovigen van het christendom in het rijk terecht en werden er veel kerken gebouwd. Rond het jaar 400 werd het christendom de verplichte godsdienst. Gebieden werden onderverdeeld door de kerken, een leider van een kerk noemen we een bisschop. De bisschop van Rome, de hoofdstad, noemen we de paus en hij is ook de leider van de katholieke kerk.
Door mislukte oogsten en slecht weer waren er veel volken die verhuisde, dit noemen we volksverhuizingen. Dit gebeurde rond het jaar 500. Tegelijkertijd waren er ook volken die het Romeinse rijk juist binnen vielen. De keizer splitste het rijk op waarbij het West-Romeinse rijk snel viel. De Germanen stichtten hun eigen koninkrijken op.

