In Frankrijk tijdens de 18e eeuw heerste een standenmaatschappij, waarin de bevolking verdeeld was in drie groepen: de adel, de geestelijkheid en de derde stand. De eerste twee standen hadden veel privileges, terwijl de derde stand de meeste lasten droeg en weinig rechten had. Koning Lodewijk XVI, een absolutistische vorst, regeerde vanuit het luxueuze paleis Versailles. Hij had alle macht in handen en gebruikte deze om zijn rijkdom te vergroten, vaak ten koste van de derde stand.
In 1789 ontstonden grote spanningen omdat de derde stand zwaarder werd belast, terwijl er hongersnood heerste en de economie verslechterde. Om deze crisis op te lossen, riep de koning de Staten-Generaal bijeen, waarin vertegenwoordigers van de drie standen bijeenkwamen. De derde stand eiste echter meer inspraak en weigerde akkoord te gaan met nieuwe belastingen zonder hervormingen. Dit leidde uiteindelijk tot conflicten en vormde de opmaat naar de Franse Revolutie.