Vanaf de 17e eeuw brachten Nederlandse schepen van de West-Indische Compagnie producten zoals suiker, koffie en tabak vanuit het Caribisch gebied naar Europa. Deze producten werden vaak verbouwd op plantages in Suriname en de Antillen. De zware arbeid op deze plantages werd gedaan door slaven, die per schip vanuit Afrika werden aangevoerd.
De slavernij was wreed en onmenselijk. Veel slaven moesten keihard werken en kregen straf als ze niet genoeg presteerden. Sommigen probeerden te ontsnappen of in opstand te komen, maar dat lukte bijna nooit. Er waren ook slaven met lichtere taken, zoals vakmannen of huisslaven, maar dit was een kleine groep.
In de 18e eeuw ontstond het abolitionisme, een beweging die pleitte voor de afschaffing van slavernij. Dit kwam door nieuwe ideeën over vrijheid en gelijkheid uit de Verlichting. Uiteindelijk werd de slavernij in veel landen afgeschaft. In Nederland gebeurde dit in 1863, na een lange strijd.