Verdieping – Hoe ziet de Amsterdamse samenleving er in 1642 uit?

In 1642 liep de langdurige opstand tegen Spanje, de Tachtigjarige Oorlog op zijn einde. Het ging beter met de economie. De VOC maakte veel winst, en in steden ontwikkelden zich ambachten en handel op grote schaal. Het ging goed met de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Dat gold zeker voor Amsterdam.  

Alhoewel de stad relatief klein was, trok de stad veel mensen aan. Amsterdam groeide in de eerste helft van de 17de eeuw snel. In 1612, toen molenaarszoon Rembrandt van Rijn 6 jaar oud was, woonden in Amsterdam 30.000 mensen. Toen Rembrandt op 25-jarige leeftijd van Leiden naar Amsterdam verhuisde, woonden er al 125.000 mensen in Amsterdam. Uiteindelijk telde Amsterdam in 1642 zo’n 200.000 inwoners.

Amsterdam werd alsmaar welvarender, maar welvaart was er niet voor iedereen. De bevolking van Amsterdam bestond uit de volgende groepen:

In Amsterdam waren de lonen wat hoger dan elders in die tijd. Voor een volwaardige arbeidskracht was rond 1600 het dagloon ongeveer 14 stuivers en omstreeks 1650 ongeveer 20 stuivers, oftewel 1 gulden. Het bedrag dat je in 1650 betaalde om schutter te worden bedroeg 50 gulden; met andere woorden, 50 werkdagen. Voor paupers, het gewone volk en een groot deel van de gewone burgers een ongelooflijk hoog bedrag, dat ze niet konden betalen.

Hoe ziet de armenzorg in Amsterdam er in 1642 uit?

De 17de eeuw was een periode van rijkdom en welvaart. Maar zoals in alle tijden, was er ook bittere armoede. Iedere rijke Hollandse stad moest armenzorg organiseren. Ze moesten zorgen voor een plek in de stad waar mensen hun bedeling konden halen. Een goede armenzorg gaf de stad een zeker aanzien. Het benadrukte de welvaart van de burgers en de bereidheid om samen zorg te dragen voor de meest kwetsbaren.

De armen meldden zich bij de armenzorg, meestal wel 15% van de bevolking. Tot die groep behoorden ook bijvoorbeeld soldaten, en knechten. In de werkplaatsen kregen zij niet genoeg geld voor de zware arbeid die ze dagelijks leverden om een heel gezin van te onderhouden. De armenzorg hield precies bij wie wat moest krijgen. Je ontving dan bijvoorbeeld één roggebrood, één tarwebrood en 5 stuivers.

In Nederland is nu bijstand de gebruikelijke term voor armenzorg. Vanaf 1965 werd bijstand een recht. Vanaf het begin van de 21ste eeuw zijn door diverse kerken en particuliere instellingen plaatselijk voedselbanken ingesteld die het voedseloverschot van supermarkten opvragen om te mogen schenken aan arme Nederlanders. In 2006 werd geschat dat 8.000 huishoudens gebruikmaakten van voedselbanken. In 2020 bedroeg het aantal huishoudens dat klant was bij Voedselbanken Nederland 37.000 en werden 160.000 mensen door hen ‘voorzien van voedselhulp’.