Inleiding Rembrandt van Rijn – Op grote voet leven

Het geld dat Rembrandt verdiende, was nog niet binnen of hij had het alweer uitgegeven om bijvoorbeeld zijn verzamelingen verder uit te breiden. Rond 1650 kwam Rembrandt in financiële moeilijkheden. De Amsterdamse elite klopte niet meer zo vaak bij hem aan als voorheen. Hij kreeg geen portretopdrachten meer. 
Hoewel zijn werk nog altijd werd verkocht, nam de populariteit van Rembrandt af. Dat had te maken met de manier waarop hij omging met zijn klanten: hij leverde een schilderij pas af als hij zelf geld nodig had en vroeg dan meer dan vooraf afgesproken was. Zijn geldproblemen namen dermate toe dat hij zich in 1656 failliet moest laten verklaren. Hij was genoodzaakt om te verhuizen naar een huurhuis aan de Amsterdamse Rozengracht. Zijn huis aan de Jodenbreestraat werd samen met de inboedel, met al zijn kostbare verzamelingen, verkocht. Voor de veiling van de inboedel werd een lijst opgesteld, waardoor we nu weten wat Rembrandt allemaal verzamelde. In zijn nieuwe woning begon Rembrandt onmiddellijk opnieuw te verzamelen.

Om de opbrengst van zijn werken uit de handen van schuldeisers te houden, begonnen zijn partner Hendrickje Stoffels en zijn zoon Titus een kunsthandel. Zij namen Rembrandt in dienst voor kost en inwoning. De stukken die hij maakte, werden eigendom van de kunsthandel. Zo kon hij blijven produceren, zonder dat hij verder in de problemen kwam.
Hendrickje overleed in 1663 en Titus in 1668. Een jaar later stierf Rembrandt. Hij werd begraven in een anoniem graf zonder steen.