De Nachtwacht onder de loep

Rembrandt schildert zijn meesterwerk De Nachtwacht tussen 1640 en 1642. Het is een donkere periode in zijn leven na het verlies van drie baby’s en zijn vrouw Saskia. Vlak voor of vlak na het overlijden van Saskia rond Rembrandt het schilderij af.
De Nachtwacht is geschilderd op een doek dat uit drie banen bestaat. Dit komt omdat een weefgetouw in de 17de eeuw meestal een breedte had van 140 cm. Daardoor zijn er aan de achterkant van het doek drie horizontale naden zichtbaar, die netjes aan elkaar zijn geregen.
Als grondstof voor zijn pigmenten gebruikte Rembrandt aarde, verkoolde botten, gemalen glas en schellak, een materiaal dat gewonnen werd uit de afscheiding van luizen.

De pigmenten die Rembrandt voor De Nachtwacht gebruikte zijn: houtskoolzwart, beenderzwart, rode oker, gele oker, omber, loodtingeel, vermiljoen (rood-oranje), gele lak, rode lak, smalt (diepblauw), azuriet, orpiment en loodwit.
Voor het goudborduursel op de jas van Van Ruytenburch gebruikte Rembrandt giftige pigmenten met arseen. Arseen is een zwaar metaal dat in je bloed terecht kan komen en schade aan je lichaam kan veroorzaken.