Leertekst

Romeinse Cultuur

De Romeinen waren erg onder de indruk van de Griekse cultuur. Het was een cultuur die ze ook goed kenden: in Zuid-Italië lagen immers veel Griekse stadstaten.

Uit bewondering namen de Romeinen veel over van de Griekse architectuur, beeldhouwkunst en dichtkunst. Ook hun godsdienst werd door de Grieken beïnvloed. Naast eigen goden begonnen ze al vroeg Griekse goden te vereren, die Romeinse namen kregen. Zo werd de Griekse oppergod Zeus door de Romeinen Jupiter genoemd, zijn vrouw Hera werd Juno en de Griekse oorlogsgod Ares veranderde in Mars. Verder namen de Romeinen Griekse gewoontes over, zoals het gebruik van olijfolie. Omdat de Romeinen veel dingen van de Grieken overnamen, spreken we van een Grieks-Romeinse cultuur.

Natuurlijk hadden de Romeinen ook eigen gewoontes en gebruiken. Ze vereerden bijvoorbeeld hun keizers als goden. Een typisch Romeins kledingstuk was de toga, een lang, wit gewaad dat Romeinse mannen aantrokken voor officiële gelegenheden. Verder waren Romeinen verzot op gladiatorengevechten – iets wat de Grieken diep verafschuwden – en ontspanden ze zich graag in een gemeenschappelijk badhuis.

In sommige dingen waren de Romeinen erg goed. Zo hadden zij bijzonder kundige architecten en ingenieurs: hun wegen, bruggen, forten, waterleidingen, centrale verwarmingssystemen en riolen waren in die tijd onovertroffen. Ook waren de Romeinen goed in organiseren, bijvoorbeeld van hun leger en hun bestuur. Ten slotte staan de Romeinen bekend om hun wetgeving. Het Romeinse recht was heel doordacht en uitgebreid. De wetten golden bovendien voor het hele rijk, wat bijzonder was in die tijd. Ons rechtsstelsel is voor een deel nog altijd op het Romeinse recht gebaseerd.

 

Ontmoetingen met plaatselijke culturen

In de loop van de tijd raakte de Grieks-Romeinse cultuur verspreid over grote delen van Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten. In alle gebieden die ze veroverden, stichtten Romeinen legerkampen, grote landbouwbedrijven en later ook steden. Overal bouwden ze tempels en badhuizen en legden ze aquaducten en wegen aan.

De Romeinen verplichtten de overwonnen volken niet om hun cultuur over te nemen: ze mochten hun eigen geloof en gewoontes houden. Toch had de Romeinse aanwezigheid grote invloed op de plaatselijke culturen en religies. Dat was vooral zo in gebieden waar de Griekse cultuur totaal onbekend was, zoals in wat nu Engeland, Frankrijk, Duitsland en Nederland is. De plaatselijke bevolking ging voor de Romeinen werken of handelde met hen. Daardoor maakte zij kennis met allerlei dingen uit de Romeinse cultuur: aardewerk uit Italië, Romeinse sieraden en olijfolie. Vooral de leiders van de overwonnen volken hadden belangstelling voor de Romeinse manier van leven en namen daar onderdelen van over. Zij kleedden zich bijvoorbeeld Romeins en leerden Latijn. Op die manier maakten ze meer kans op belangrijke posities in het Romeinse Rijk. Geleidelijk veranderden zelfs de plaatselijke goden. Die kregen vaak Romeinse trekjes: ze kregen bijvoorbeeld een toga aan en een Latijns klinkende naam.

Deze culturele verandering is goed te zien bij de Germanen. Dit was een verzameling van volken die rond het begin van de jaartelling in Duitsland en Nederland leefden. De Friezen in het Nederlandse kustgebied en de Bataven in het Nederlandse rivierengebied waren voorbeelden van zulke Germaanse volken. Toen de Germanen in de 1e eeuw v.C. in contact kwamen met de Romeinen, waren zij nog tamelijk eenvoudige boeren. Zij kenden bijvoorbeeld geen schrift. Een eeuw later was dat totaal anders. Germaanse leiders hadden hoge functies in het Romeinse leger, hadden Latijnse namen en konden uitstekend lezen en schrijven. Ook vereerden de Germanen hun goden niet meer op plekken in de natuur, maar in tempels – iets wat ze van de Romeinen hadden afgekeken. De komst van de Romeinen had voor de Germaanse cultuur dus enorme gevolgen.

Het Uiteenvallen van het Romeinse Rijk

In de 4e eeuw n.C. was het Romeinse Rijk al niet meer zo groot als rond 200 n.C., maar het omvatte nog steeds een groot deel van Europa en het Middellandse Zeegebied. Het rijk leek erg machtig, maar het had grote problemen.


Deze problemen leidden ertoe dat in 395 het Romeinse Rijk definitief in tweeën uiteenviel. Er kwam een keizer voor het West-Romeinse Rijk en een keizer voor het Oost-Romeinse Rijk. Dit laatste rijk bleef bestaan tot 1453.

Het West-Romeinse Rijk ging veel eerder ten onder. Het rijk was, meer dan het Oost-Romeinse Rijk, verzwakt door de vier eerdergenoemde problemen. Daar kwam nog bij dat het vaak onrustig was aan de grenzen. Die waren moeilijk te verdedigen. Regelmatig waren er volken die het rijk binnentrokken, zoals de Franken, de Visigoten en de Vandalen. Ze deden dat omdat de Hunnen, een volk uit Centraal-Azië, hun gebieden met geweld inpikten. De verdreven volken waren geen ‘woeste barbaren’, zoals wel is gedacht, maar mensen die de Grieks-Romeinse cultuur vaak heel goed kenden. Ze waren op zoek naar bescherming tegen vijanden, nieuwe landbouwgronden en een beter leven. Vaak gaven de Romeinen de nieuwkomers toestemming voor hun verhuizing, op voorwaarde dat zij zouden helpen bij de verdediging van het rijk. Zo kwamen de volksverhuizingen op gang.

Uiteindelijk leidde deze situatie tot de ondergang van het West-Romeinse Rijk. De nieuwe volken brachten veel onrust, zeker omdat ze af en toe stevig aan het plunderen sloegen. De leiders trokken zich soms weinig aan van de keizer en begonnen eigen koninkrijkjes te stichten. Stapje voor stapje verdween de samenhang uit het West-Romeinse Rijk. Het werd steeds moeilijker om belastingen te innen en de economie ging sterk achteruit. In 476 werd de laatste West-Romeinse keizer afgezet. Velen zien dat als het definitieve einde van de oudheid en het begin van een nieuwe periode: de middeleeuwen.