Exittickets
Vraag de leerlingen op te schrijven [Werkblad Exitticket] of mondeling te reageren op de volgende 3 vragen:
Testvragen
Check of de leerlingen de antwoorden weten op de volgende vragen:
Wat is of zijn geluidsbronnen?
A. iemand die praat
B. echo in een tunnel (dit is een weerkaatsing van geluid en geen geluidsbron zelf)
C. de deurbel
D. gitaar
Hoe kleiner de geluidsterkte, hoe [vul in...] het geluid.
A. harder
B. hoger
C. lager
D. zachter
De geluidssterkte druk je uit in [vul aan...]
A decibel
B hertz
C meter
D seconde
Waar kan geluid zich door bewegen?
A beton
B lucht
C vacuüm (Geluid plant zich door de lucht voort. In een vacuüm, een plek zonder lucht, kan geluid zich dus niet voortplanten.)
D water
Frequentie is het aantal trillingen per ...
A seconde
B minuut
C uur
D dag
Frequentie druk je uit in ...
A decibel
B hertz
C meter
D seconde
Terugblik op woordweb
Bekijk welke vragen uit het begin van de les er al beantwoord zijn. Herhaal de conclusies door deze te laten zien in de interactive.
Interactive volume en toonhoogte
Conclusies les 1
Geluid is een trilling en heeft een tussenstof nodig.
Grote trillingen produceren een hard geluid, kleine trillingen produceren een zacht geluid.
Snelle trillingen produceren een hoge toon, langzame trillingen produceren een lage toon.
Als je een harde toon wilt maken, moet de klankkast groot zijn. Het geluid van de grote beker is harder dan het geluid van de kleine beker. De beker werkt als een klankkast, het versterkt het geluid. Hoe groter de klankkast, hoe harder het geluid.
Als je een lage toon wilt maken, gebruik je een grote klankkast. Als je een hogere toon wilt maken, gebruik je een kleinere klankkast.