4. Behandeling van infectieziekten

Een bacteriële infectie kun je behandelen met antibiotica. Dit remt of doodt de bacterie in de groeifase. Daarna is de afweer van het lichaam in staat de infectie verder te bestrijden.

Veelvuldig gebruik van antibiotica kan op den duur leiden tot een verminderde gevoeligheid van de bacterie voor het geneesmiddel. Dit noemen we resistentie. De bacterie groeit dan, ondanks het antibioticum, gewoon door en tast het lichaam verder aan. Daarom is het belangrijk om terughoudend te zijn met het gebruik van antibiotica.

Bij twijfel over de oorzaak van een infectie is het beter om materiaal uit het weefsel zelf te kweken. Wanneer daarmee is vastgesteld welke bacterie de ziekteverwekker is, kan de patiënt direct het juiste antibioticum krijgen toegediend.

Virussen zijn niet te behandelen met antibiotica, omdat zij alleen in de lichaamscellen leven. Inmiddels zijn er virusremmers ontwikkeld die de groei van een virus kunnen remmen zonder de andere lichaamscellen ernstig te beschadigen.

Een schimmelinfectie behandel je plaatselijk, bijvoorbeeld in de vorm van een zalf of een vloeistof. Bij ernstige infecties of infecties op een moeilijk bereikbare plaats moet de patiënt de medicatie slikken, zodat het geneesmiddel via het bloed de moeilijk bereikbare plek kan bereiken.

Bron: Basisboek Pathologie