Inleiding (5 minuten): Bij de inleiding leg je de focus op het activeren van de voorkennis; waar zou het boek over kunnen gaan? Je laat niks van het boek zien, maar benoemd alleen de titel. Wat voor mogelijkheden zijn er? Stel vragen als: wat zou de titel betekenen? Wat voor onderwerpen zouden er in het boek aan bod komen? Waar gaat het verhaal over? Waar zou het zich afspelen? In welke tijd zou het zich afspelen? De kinderen gaan dan eerst even voor zichzelf nadenken, vervolgens bespreken ze dat met buurman of buurvrouw en tot slot worden de antwoorden samengevoegd door middel van een woordweb (die de leerkracht maakt). Deze werkvormen noemen we: denken-delen-uitwisselen en woordwebben.
Pre-teaching/ klassikale opstart (5 minuten): Voor dit gedeelte maak je een keuze tussen een individuele of klassikale opdracht. In een klas heb je steeds vaker te maken met meerdere talen in de klas. Als je de les vooral wil focussen op het begrijpend luisteren, dan kies je ervoor om het prentenboek klassikaal voor te lezen. Als je kinderen in de klas hebt, met een andere moedertaal dan Nederlands, zou je kunnen kiezen voor pre-teaching. Je laat de niet-Nederlandse kinderen het boek al een keer beluisteren in hun eigen taal. Geef ze daarvoor een koptelefoon en een iPad en zorg dat de website klaar staat.
Kern (15 minuten): Zorg dat je het prentenboek van tevoren hebt afgeplakt. Hierdoor zien de leerlingen de kaft niet en hebben nog steeds geen idee waar het boek over gaat. Je leest vervolgens het boek in het Nederlands voor. Na het voorlezen deel je A4 papier uit en geef je de opdracht: maak een tekening bij het verhaal. Zo krijg je van iedereen een andere tekening, gebaseerd op hoe ieder kind het verhaal heeft geïnterpreteerd. Je zou er ook voor kunnen kiezen om de kinderen tijdens het voorlezen al te laten tekenen. Dit is afhankelijk van jou groep.
Afsluiting (5 minuten): Bij de afsluiting kijk je terug op de gemaakte tekeningen. Het zou kunnen voorkomen dat niet alle tekeningen helemaal klaar zijn, maar dan licht het desbetreffende kind toe wat er te zien is op zijn/haar tekening en wat er nog bij zou komen. Vergelijk de tekeningen met elkaar. Hebben er kinderen een beetje hetzelfde? Ga hier dan op in door vragen te stellen: wat is bij deze tekeningen hetzelfde? Hoe kan dat? Lijken de tekeningen ook op de kaft? Welke tekening zou nog meer een boekenkaft kunnen zijn?
Eventuele verwerkingsopdracht (30 minuten): Voor hogere groepen zou je nog een verwerkingsopdracht kunnen doen. Wissel de tekeningen uit en schrijf bij de tekening die je dan voor je hebt een ander verhaal. Dus de kinderen krijgen allemaal een tekening van een klasgenootje en schrijft daarbij een verhaal, gebaseerd op wat er op de tekening te zien is. Maar je mag niet dezelfde verhaallijn gebruiken als het boek. Geef ook aan wat voor schrijfstijl je wil zien. Dit kan zijn: overtuigende tekst, informatieve tekst, beschouwende tekst of amuserende tekst. Geef ook aan hoeveel regels de tekst moet zijn, hiermee geef je richtlijnen voor de opdracht. Je kan ervoor kiezen om de verwerkingsopdracht op een ander moment te doen, afhankelijk van de ingeplande tijd.