De passé composé helpt je met het aangeven van de verleden tijd. In het Nederlands is een voorbeeld: ik heb gedaan, ik heb gezwommen etc.
Dit doe je eigenlijk hetzelfde in het Frans.
1. Je zoekt de goede vorm van avoir bij het persoonlijk voornaamwoord (je, tu etc.)
2. Je maakt de stam van het voltooid deelwoord door -er van het hele werkwoord af te halen.
3. Je plakt een "é" achter de stam.
Voorbeeld:
Ik heb gegeten.
1. Ik heb = j'ai.
2. Manger = eten. Manger -er wordt Mang.
3. +é achter mang, dus mangé
J'ai mangé.
Bonne chance!