Periodiek systeem

De meeste stoffen om je heen bestaan uit moleculen. Moleculen zijn op hun beurt opgebouwd uit nog kleinere deeltjes: atomen. Er bestaan 118 verschillende soorten atomen. In elk scheikundelokaal ter wereld hangt een kaart waarop deze atoomsoorten staan weergegeven. Die kaart heet het periodiek systeem.

In het periodiek systeem zijn de atoomsoorten gerangschikt op basis van hun massa. Het lichtste atoom is waterstof; dat staat linksboven. Het zwaarste atoom is oganesson, dat vind je rechtsonder. Een ander woord voor atoomsoort is element.

De Russische wetenschapper Dmitri Mendelejev legde in 1869 de basis voor het periodiek systeem. Hij ontdekte dat sommige elementen vergelijkbare eigenschappen hadden. Zo exploderen natrium en kalium als ze in contact komen met water. Neon en argon zijn gassen die juist nergens mee reageren. In het periodiek systeem staan zulke elementen met vergelijkbare eigenschappen onder elkaar.

Elementen die in dezelfde kolom staan, vormen samen een groep. Je moet de namen van een paar belangrijke groepen kennen: groep 1 zijn de alkalimetalen (reactieve metalen die heftig reageren met water), groep 2 zijn de aardalkalimetalen, groep 17 zijn de halogenen en groep 18 zijn de edelgassen (die nauwelijks of niet met andere stoffen reageren).

Elke atoomsoort heeft een symbool, meestal bestaande uit één of twee letters. Sommige van deze symbolen moet je uit je hoofd leren.

 

Niet metalen:

Waterstof H
Helium He
Koolstof C
Stikstof N
Fosfor P
Zuurstof O
Zwavel S
Fluor F
Broom Br
Jood I
Neon Ne
Argon Ar
Oganesson Og

 

Metalen:

Lithium Li
Natrium Na
Kalium K
Magnesium Mg
Aluminium Al
Calcium Ca
Chroom Cr
Mangaan Mn
IJzer Fe
Nikkel Ni
Koper Cu
Zink Zn
Zilver Ag
Goud Au
Tin Sn
Uranium U
Kwik Hg
Lood Pb
Platina Pt

 

In het periodiek systeem zijn de elementen verdeeld in drie hoofdgroepen: metalen (geel), niet-metalen (rood) en metalloïden (blauw). Er zijn meer dan 90 metalen, en die hebben een aantal eigenschappen gemeen: ze glanzen, geleiden warmte en elektriciteit en je kunt ze buigen of vervormen.

Sommige metalen reageren snel met zuurstof en water. Natrium bijvoorbeeld ontploft in water, terwijl ijzer langzamer reageert en uiteindelijk gaat roesten. Zulke metalen noem je onedele metalen. Er zijn ook metalen die juist niet of nauwelijks reageren, zoals goud en platina. Die noem je edele metalen. Een gouden ring uit de Romeinse tijd kan er nog steeds prachtig uitzien, terwijl ijzeren voorwerpen uit die tijd vaak zijn vergaan door roest.

De 20 niet-metalen verschillen onderling meer dan de metalen. Ze zijn heel divers: zo hoort koolstof erbij (dat als diamant heel hard is), maar ook chloor (een giftig gas) en helium (een licht gas dat je stem laat piepen). In de scheikundelessen zul je deze niet-metalen vaak tegenkomen, omdat ze in veel stoffen om je heen voorkomen.

Metalloïden hebben eigenschappen die tussen die van metalen en niet-metalen in liggen. Zo gedraagt het metalloïde silicium zich in glas als een niet-metaal, maar in een computerchip juist als een metaal.