Moleculen

Je kent inmiddels de bouwstenen van alle stoffen: de elementen. Samen vormen de elementen een groot aantal verschillende stoffen. Je kent waarschijnlijk de formule H₂O. Een molecuul H₂O bestaat uit twee atomen waterstof (H) en één atoom zuurstof (O).

Elke stof heeft een eigen formule. Suiker heeft bijvoorbeeld de formule C₁₂H₂₂O₁₁. In één molecuul suiker zitten dus 12 koolstofatomen (C), 22 waterstofatomen (H) en 11 zuurstofatomen (O). Als je wilt aangeven dat je 7 moleculen suiker hebt, schrijf je: 7 C₁₂H₂₂O₁₁. De 7 noem je de coëfficiënt. De kleine cijfers in de formule, die aangeven hoeveel atomen van elke soort er in één molecuul zitten, heten de index.

Stoffen die bestaan uit één atoomsoort noem je elementen. Verbindingen zijn stoffen die bestaan uit meerdere atoomsoorten, zoals suiker.

Er zijn 7 elementen met een bijzondere eigenschap: ze komen in de natuur niet als losse atomen voor, maar als tweetallen. Zulke elementen zijn twee-atomig. De formule van zuurstof in de lucht is dus niet O, maar O₂. Er zijn nog zes van zulke elementen. Je kunt ze onthouden met het ezelsbruggetje:

Cleopatra Fietst Naar Haar Oma In Breda
(Cl₂, F₂, N₂, H₂, O₂, I₂, Br₂)