Bij scheikunde ga je je verdiepen in stoffen. Overal om je heen kom je allerlei stoffen tegen: de tafel, je schoenen, de lucht, het water uit de kraan. Alles om je heen bestaat uit stoffen. Scheikunde houdt zich bezig met het bestuderen van deze stoffen.
In je omgeving zijn zowel zuivere stoffen als mengsels te vinden. De meeste dingen die je ziet en voelt bestaan uit mengsels. In cola zitten bijvoorbeeld water, koolstofdioxide (de belletjes), suiker en verschillende geur- en smaakstoffen. Een van de dingen die je bij scheikunde gaat leren is hoe je zulke mengsels kunt scheiden in zuivere stoffen.
Zuivere stoffen kun je herkennen aan hun stofeigenschappen. Stofeigenschappen zijn kenmerken waaraan je een stof kunt herkennen. Suiker is bijvoorbeeld een zuivere stof. Je herkent suiker aan de smaak en kleur, maar ook doordat het bruin wordt als je het verhit.
Sommige stofeigenschappen kun je in getallen uitdrukken. Deze noem je stofconstanten. Denk bijvoorbeeld aan de dichtheid of het kookpunt van een stof. Dichtheid is een belangrijke stofeigenschap. Stel je voor: een ijsklontje weegt ongeveer 10 gram. Een brokje goud van precies hetzelfde formaat weegt 193 gram. Een even grote brok suiker weegt 16 gram. Dichtheid is dus een stofeigenschap waarmee je stoffen van elkaar kunt onderscheiden.
Rekenen met dichtheid doen we met een verhoudingstabel. Als eenheid gebruik je bijvoorbeeld g/cm3.
Rekenvoorbeeld: een klompje goud van 7,2 cm3 weegt ...
De dichtheid van goud is 19,3 g/cm3
| Massa in gram | 19,3 | x |
| Volume in cm3 | 1 | 7,2 |
De x reken je dan als volgt uit:
Dus een klompje goud van 7,2 cm3 weegt 138,96 gram.