9.1 Gebruik van tuples

Een tuple bestaat uit een aantal waardes die van elkaar gescheiden zijn met komma’s. Meestal worden tuples geschreven met haakjes eromheen, maar de haakjes zijn niet noodzakelijk (behalve in omstandigheden waar anders verwarring zou ontstaan).

Voorbeeld

Je kunt in een tuple verschillende datatypes mixen.

len()

Je kunt de len() functie gebruiken om te bepalen hoeveel elementen een tuple heeft.

Merk op dat in dit voorbeeld de lengte van tuple3 4 is, en niet 5. Het laatste element van tuple3 is de tuple ("banaan", 5), wat telt als één element.

For loop

Je kunt een for loop gebruiken om de elementen van een tuple te doorlopen.

 

Max() en min()

Je kunt de max() en min() functies gebruiken om het maximum respectievelijk het minimum te bepalen van een tuple die bestaat uit getallen. Je kunt de elementen van een tuple met numerieke elementen bij elkaar optellen middels de sum() functie.

In operator

Je kunt testen of een element onderdeel van een tuple is met behulp van de in operator.