Om functies te kunnen creëren, moet je begrijpen hoe Python met functies omgaat. Bekijk het kleine Python programma hieronder.

Dit programma definieert één functie, die totZiens() heet. Deze functie heeft geen parameters. Het blok code behorende bij de functie heeft alleen een regel die de tekst “Tot ziens!” print.
De rest van het programma is geen deel van de functie. Het deel van de code van een programma dat niet bij een functie hoort, noemt men meestal het “hoofdprogramma” (Engels: “main program”). Het hoofdprogramma print de regel “Hallo!,” en roept daarna de functie totZiens() aan.
Als je dit programma uitvoert, zie je dat het eerst de regel “Hallo!” afdrukt, en daarna “Tot ziens!” Dit gebeurt zo ondanks het feit dat Python de code van boven naar beneden uitvoert; Python komt print( "Tot ziens!" ) tegen voordat print( "Hallo!" ) wordt aangetroffen. De reden dat Python toch eerst de tekst “Hallo!” afdrukt is dat Python de code van een functie alleen uitvoert als de functie wordt aangeroepen. Een functie die Python tegenkomt voordat de functie wordt aangeroepen, wordt alleen geregistreerd. Python onthoudt dat die functie bestaat, zodat hij kan worden uitgevoerd als het hoofdprogramma (of een andere functie) de functie aanroept.