Plantages zijn cultuurlandschappen, aangelegd door de mens. Het woord ‘plantage’ komt van ‘planten’. Een plantage is een groot agrarisch bedrijf in een tropisch gebied dat gespecialiseerd is in de teelt van gewassen, zoals suikerriet, katoen, tabak of koffie. De gewassen zijn meestal voor de commerciële export. Plantages werden vaak opgezet in tropische of subtropische gebieden en maakten gebruik van gedwongen arbeid om de productie en winsten zo hoog mogelijk te krijgen. Plantages komen voort uit de koloniale tijd vanaf de 16e eeuw tot de afschaffing van de slavernij in de 19e eeuw. Het Caribisch gebied werd gekozen voor plantages vanwege het gunstige tropische klimaat, de vruchtbare grond en de strategische ligging: voor schepen vanuit Europa en de nabijheid van Noord- en Zuid-Amerika. Door de aanwezige plantages werden de koloniën in het Caribisch gebied ‘wingewesten’, waarbij tot slaafgemaakte mensen uit Afrika het zware werk deden en de opbrengsten van de plantages naar de moederlanden in Europa vervoerd werden. De producten werden in Europa verkocht. Met de winst werden er vervolgens in Afrika weer nieuwe mensen tot slaaf gemaakt en getransporteerd naar het Caribisch gebied. Dit proces wordt driehoekshandel genoemd (zie bron 20).
Bron 20 |
Plantages op de bovenwindse eilanden
Verschillende soorten agrarische producten werden op de plantages verbouwd zoals suiker, koffie, katoen, cacao en hout. De producten waren vaak cash crops: handelsgewassen verbouwd voor de export. Meestal was er sprake van een monocultuur: één gewas moest voor de opbrengsten zorgen. Er werd gebruik gemaakt van intensieve landbouw, om een zo hoog mogelijke opbrengst te krijgen. Door de intensieve landbouw raakte de bodem uitgeput.
Op de eilanden veranderde het hele (of een deel van het) landschap door de plantages. Naast het verbouwen van producten, waren er ook plantages waar zowel producten verbouwd als verwerkt werden. Dit was voornamelijk het geval op de suikerrietplantages, zoals die nog steeds te vinden zijn op Barbados. Een bijproduct van de suikerrietproductie werd rum, wat nog steeds een belangrijk exportproduct is van Barbados. Barbados had een gunstig klimaat, waarbij er genoeg neerslag viel, in combinatie met een vruchtbare vulkanische bodem. Hierdoor kon er op grote schaal geproduceerd worden voor de export. Ook was de ligging van Barbados in het Caribisch gebied gunstig voor handelsschepen die tussen Europa en Zuid-Amerika voeren. Het landschap op Barbados werd een typisch cultuurlandschap, gevormd door Europeanen in de koloniën. Met suikerrietvelden, plantagecomplexen, molens en fabrieken, allemaal op de heuvels en valleien van het eiland (zie bron 21). De plantage-eigenaren zorgden voor goede infrastructuur tussen de plantages en de havens.
Bron 21 Bron: https://www.aaihs.org/on-barbados-the-first-black-slave-society/ |
Op de bovenwindse eilanden deden de plantagehouders zelf niet aan landbouw voor hun eigen voedselvoorziening. Hun voedsel werd geïmporteerd vanuit Noord-Amerika en Europa. Dit betekende dat de koloniën niet zelfvoorzienend waren.
Plantages op de benedenwindse eilanden
De plantages op de bovenwindse eilanden waren anders dan de plantages op de benedenwindse eilanden. Omdat er op de benedenwindse eilanden weinig regen viel moesten de plantages hier rekening houden met onvoldoende beschikbaar water voor de gewassen. Ook was de grond veel minder vruchtbaar op de benedenwindse eilanden. Op deze plantages werd dus vooral voedsel voor het eiland verbouwd en nauwelijks voor export (in tegenstelling tot plantages op de andere eilanden). Hierdoor hadden de Curaçaose plantages gemengde gewassen in plaats van één dominant gewas. Daarnaast werd er vee gehouden. Omdat de opbrengsten van de plantages laag waren, werd er met de plantages gestopt zodra er zich een olieraffinaderij vestigde op Curaçao in het begin van de 20e eeuw.
In de atlas is op de kaart van Curaçao (bron 22) aan de landhuizen nog terug te zien dat er veel plantages geweest zijn.
Bron 22 Bron: Grote Bosatlas, 56e editie |
De verschillende landhuizen op Curaçao geven een goed beeld van een plantage (zie bron 23). Elke plantage bestond uit een landhuis met bijgebouwen, slavenwoningen, visvijvers, een hofje met boomgaard en moestuin, schuren en natuurlijk de omliggende gronden voor de landbouw. De onbewerkte gronden werden ‘mondi’s’ genoemd en de bewerkte gronden de ‘kunuku’s'. De hofjes lagen meestal aan het einde van een ‘rooi’, waar er een dikke verweringslaag was en een hoge grondwaterspiegel. Hier groeiden de bomen van de boomgaard het beste. In de ‘mondi’ kon het vee grazen. De meeste plantages op Curaçao waren niet rendabel, maar het bezit van een plantage was zeer belangrijk voor de status van de eigenaren en zorgde voor voedsel voor de bevolking op het eiland.
Bron 23 |
Er waren op Aruba minder plantages dan op Curaçao als gevolg van het nog drogere klimaat op het eiland. Er was wel wat landbouw, maar de opbrengsten waren meestal net genoeg om van te leven en niet om te verkopen. In het Nationaal Park Arikok zijn de resten te zien van twee oude plantages: plantage Prins en plantage Fontein. Plantage Prins ligt in een ‘rooi’, een droge rivierbedding (zie bron 14 en 15). Zo kon men in de droge tijd gebruik maken van aanwezig grondwater en in de regentijd van het regenwater. Plantage Fontein is vernoemd naar een waterbron op het terrein. Deze waterbron maakte het mogelijk om allerlei voedsel te verbouwen. Ook liet de West Indische Compagnie hier kuddes grazen.
Afschaffing slavernij
Door de afschaffing van de slavernij ontstond er een tekort aan arbeidskrachten op de plantages. Op veel plekken werd het dus te duur om aan commerciële landbouw te blijven doen. De tot slaaf gemaakten moesten na de afschaffing van de slavernij nog 10 jaar verplicht onder Staatstoezicht op de plantages blijven werken, terwijl er in de tussentijd contractarbeiders werden aangevoerd vanuit Azië. Na het sluiten van de koloniale plantages en de afschaffing van de slavernij bleven veel voormalige tot slaaf gemaakten op de eilanden.
Landdegradatie
Niet alleen hebben de plantages gezorgd voor een verandering van de landschappen op de eilanden, ook het klimaat en het milieu hebben te lijden gehad onder deze veranderingen. De ontbossing die plaatsvond om landbouwgronden te creëren zorgde voor bodemerosie (wegwaaien of wegspoelen van de bovenste bodemlaag) en veranderingen in waterkwaliteit en -kwantiteit. Door wegspoelen van de bovenste bodemlaag kreeg water in nabijgelegen rivieren en meren te maken met een toename van sediment (afname in kwaliteit). Minder water kon infiltreren in de grond waardoor de grondwaterspiegel daalde (afname in kwantiteit). Landdegradatie, de achteruitgang van de kwaliteit van de landbouwgrond en vermindering van de vruchtbaarheid, was het gevolg van de bodemerosie. Hierdoor kon een gebied minder natuurlijke hulpbronnen produceren. Sommige plantagegebieden hebben zich in de loop der tijd kunnen herstellen, maar anderen hebben tot op heden nog te lijden onder deze landdegradatie. Het herstel van de bossen was succesvoller in gebieden met een vochtig klimaat zoals de eilanden Dominica, St. Kitts en Saint Lucia, dan op de drogere eilanden zoals Antigua, Barbuda en Barbados.
Haïti is een voorbeeld van een land dat nog steedste maken heeft met grote problemen als gevolg van de plantagelandbouw. Tijdens het kolonialisme werd er flink geld verdiend aan de koffie- en suikerplantages op het eiland. De intensieve landbouw leidde echter tot bodemerosie. Ook na de afschaffing van de slavernij was er landdegradatie. De plantages werden verdeeld onder de bevolking, waardoor bijna elke Haïtiaan een stuk grond in bezit had. Vrijwel niemand kon ervan leven omdat de stukken grond te klein waren. Vanwege de armoede in het land werden er massaal bomen gekapt om als brandstof te gebruiken. Het buurland, de Dominicaanse Republiek, heeft de afgelopen eeuw meer gedaan aan bescherming van bossen. Vanuit de lucht kun je heel goed de grens zien tussen Haïti en de Dominicaanse republiek (zie bron 24). Door de massale ontbossing komt het land Haïti nu ook vaker in de problemen na orkanen en overstromingen, omdat het water direct wegspoelt samen met de toplaag van de bodem.
Bron 24 |
![]() |
Vragen |
1. Maak een tijdlijn van de plantagelandbouw. Start in de 16e eeuw en eindig in de 19e eeuw, na de afschaffing van de slavernij. Noteer minimaal 6 punten op de tijdlijn. |
2. Geef een fysisch-geografische reden voor het feit dat er meer plantages waren op de bovenwindse eilanden dan op de benedenwindse eilanden. |
3. Geef aan welke verschillen er zijn in de gewassen die verbouwd worden op de verschillende eilanden. |
4. Geef een oorzaak voor de ondergang van plantages in het Caribisch gebied. |
De groei van de handel in koffie in de 17e en 18e eeuw was mogelijk door het kolonialisme. |
Gebruik de atlas. |
7. Beredeneer in drie stappen dat de problemen in het huidige Haïti terug te leiden zijn naar ontbossing in de koloniale tijd. |
8. Noem drie nadelige gevolgen van de erosie voor Haïti. |
9. Beredeneer vanuit duurzaamheid en het slavernijverleden of toerisme een nieuwe betekenis kan geven aan de Caribische plantage-economie. |
Ook vandaag de dag zijn er wereldwijd nog plantages. |
Gebruik de atlas. |
Gebruik de atlas en het internet.
|