Hieronder een begrippenlijst met de belangrijkste begrippen in dit katern.
Agrarisch: Een ander woord voor landbouw.
Baai: inham van de kustlijn, vaak met een brede opening naar zee.
Bodemerosie: Het wegwaaien of wegspoelen van de bovenste bodemlaag (toplaag) door wind of (regen)water.
Cashcrops: Handelsgewassen die voor de wereldmarkt worden geproduceerd.
Chemische verwering: Het oplossen van gesteente door de inwerking van water, zuren en zuurstof.
Conserveringsgebieden: Officiële natuurgebieden die niet aangetast zouden mogen worden.
Contractarbeiders: Mensen met een Chinese, Hindoestaanse of Javaanse achtergrond die naar het Caribisch gebied zijn gekomen om op de plantages te werken. Soms uit vrije wil, maar ook soms tegen hun wil om te werken in slechte arbeidsomstandigheden.
Driehoekshandel: Handel over de Atlantische oceaan tussen Europa, Afrika en Noord- en Zuid-Amerika en het Caribisch gebied. Vanuit Europa werden er wapens naar Afrika gebracht die werden ingeruild voor tot slaafgemaakten. Vervolgens gingen deze schepen naar Amerika en het Caribisch gebied om de tot slaafgemaakten weer te verkopen voor luxegoederen als suiker, rum, koffie, katoen, zilver en tabak. Dit werd tot slot weer terug naar Europa gebracht en verhandeld.
Erosie: De uitschurende werking van water, wind of ijs dat in beweging is.
Evapotranspiratie: Binnen de waterkringloop een combinatie van evaporatie (het verdampen van water op het oppervlak en uit de bodem aangedreven door zonnewarmte) en transpiratie (de verdamping van water uit de vegetatie).
Exploitatiekolonie: Kolonies die gesticht werden vanwege hun grondstoffen, en bestuurd werden door Europese landen.
Export: Het uitvoeren van producten naar het buitenland.
Fossielen: Versteende resten van planten of dieren uit eerdere geologische tijden.
Geologische tijdschaal: De indeling van de geschiedenis van de aarde in geologische tijdperken.
Glaciaal: Een periode in de geschiedenis waarin het klimaat op aarde aanzienlijk kouder was dan tegenwoordig. Wordt ook wel ijstijd genoemd.
Gradiënt: Geleidelijke overgang tussen twee verschillende landschappen.
Habitat: Alle mogelijke gebieden waar een bepaald organisme voorkomt.
IJstijd: Een periode in de geschiedenis waarin het klimaat op aarde aanzienlijk kouder was dan tegenwoordig. Wordt ook wel glaciaal genoemd.
Interglaciaal: De periode tussen twee glacialen (ijstijden) in. Ze worden gekenmerkt door een stijging van de temperatuur, gevolgd door een daling van de temperatuur.
Kalksteen: Sedimentgesteente dat ontstaat door het samenpersen van schelpen en kalkskeletten.
Kalksteenlandschap: Landschap met verschillende verschijningvormen op basis van kalksteen dat aan de oppervlakte ligt, en wat beïnvloed wordt door chemische verwering.
Karstbron: Een bron die is ontstaan doordat regenwater de grond in is gezakt, maar op een ondoorlaatbare laag is gestuit waardoor het water weer aan de oppervlakte komt.
Karstverschijnselen: Alle verschijnselen die voorkomen in een gebied met kalkgesteente en te maken hebben met het oplossen van de kalksteen, veroorzaakt door chemische verwering.
Klimaatverandering: De geleidelijke of abrupte verandering van het klimaat als gevolg van natuurlijke en/of menselijke processen.
Koraalriffen: Een koraalrif is een soort onderwaterstad, bewoond door duizenden soorten en gebouwd op het kalkskelet van koraaldiertjes.
Landdegradatie: Aantasting van landschap en bodem waardoor het vermogen van het gebied om natuurlijke hulpbronnen (gewassen, water, hout) te produceren daalt.
Lijzijde: De droge kant van de berg, hier bevindt zich ook de regenschaduw.
Loefzijde: De kant waar de wind gedwongen wordt de berg of het eiland op te gaan en waar het dus vaak regent. Deze regen wordt stuwingsneerslag genoemd.
Mangrove: Tropische boom of struik die langs de kust groeit en waarvan de wortels gedeeltelijk boven de grond groeien, in brak of zout water. Meervoud: mangroven of mangroves.
Microklimaat: Het klimaat vlak boven het aardoppervlak met eigen kenmerken als gevolg van lokale omstandigheden, dat anders is dan je op basis van het hoofdklimaat in een bepaald gebied zou verwachten.
Monocultuur: Landbouw gespecialiseerd in één gewas, waarbij op hetzelfde stuk grond altijd hetzelfde gewas verbouwd wordt.
Nutriënten: voedingsstoffen die nodig zijn voor de groei van planten.
Ontbossing: De vernietiging van bossen door menselijke handelingen zodat de grond voor andere doelen gebruikt kan worden, voornamelijk voor de landbouw of verkoop van hout.
Passaatwind: Wind die van de subtropische hogedrukgebieden (30° N.B. en Z.B.) richting de evenaar waait; op het noordelijk halfrond komt deze uit het noordoosten, op het zuidelijk halfrond uit het zuidoosten.
Plantage: Een stuk grond / landbouwbedrijf in een tropisch gebied waar op grote schaal gewassen in een monocultuur verbouwd worden.
Platentektoniek: Een geologisch verschijnsel waarbij aardplaten ten opzichte van elkaar kunnen bewegen.
Regenschaduw: Het droge gebied aan de lijzijde van een gebergte. Hier valt minder neerslag dan aan de loefzijde van de berg. Het schaduweffect is groter naarmate gebergten hoger zijn.
Rooi: Term afkomstig uit het Papiamento voor een waterloop die zich in de regentijd vult met water. Het woord ‘rooi’ is afgeleid van het Spaanse woord voor beek: ‘arroyo’.
Saliña: een zoutmeer of inham die is afgesloten van de zee, er kan wel water instromen maar niet uit. Ze hebben een belangrijke functie voor de opvang van (regen)water.
Sedimentatie: Het ophopen van sediment op plaatsen waar de snelheid van water of wind afneemt.
Stuwingsneerslag: Neerslag die wordt veroorzaakt doordat vochtige lucht tegen een berg gedwongen wordt om op te stijgen. De lucht koelt af waardoor er regen kan ontstaan.
Terrassen: Platte plateaus met een rand die steil naar beneden loopt.
Verdamping: Natuurkundig proces waarbij een stof overgaat van de vloeibare naar de gasvormige fase. In dit verband wordt met verdamping de overgang van water naar waterdamp bedoeld.
Wetlands: Gebieden dat zich bevindt op de grens waar land en water elkaar ontmoeten, en die voor een groot deel onder water staan.
Zeegras: Planten die hun hele levenscyclus onder water hebben. Het zijn een soort groene grasvelden onder water.
Zoutmeer: Een binnenmeer waar wel water in, maar niet uit kan stromen. Door verdamping wordt het water in het meer steeds zouter. Het water verdampt, maar het zout blijft achter.
Zoutpan: De bodem van een uitgedroogd meer dat is bedekt met zout, of een kunstmatig bekken dat is aangelegd om zout te winnen uit zeewater.
Zeespiegelstijging: Stijging van de hoogte van de zeespiegel.