Actoren: de betrokkenen (individuen, organisaties, overheden) die invloed uitoefenen op de maatschappij en ruimtelijke inrichting.
Coderen: het labellen / toekennen van woorden, nummers, cijfers, symbolen aan een deel van een tekst (of interviewverslag) dat over een bepaald thema gaat.
Geografisch beeld: beeld van een gebied op basis van controleerbare informatie over de ligging van het gebied, de ruimtelijke kenmerken ervan en de samenhang daartussen.
Legenda: In een legenda kun je opzoeken wat een kleur of symbool op de kaart betekent.
Noordpijl: Op alle kaarten is het noorden de bovenkant. Toch staat ook vaak in een hoek van de kaart een noordpijl die aanwijst waar het noorden is.
Primaire data: primaire gegevens, ruwe data die jij als onderzoeker zelf verzamelt voor je onderzoek.
Respondent: de persoon die deelneemt een aan onderzoek door een enquĂȘte in te vullen of antwoord te geven op vragen tijdens een interview.
Schaal: Om afstanden te berekenen op een kaart, moet je weten hoe ver de kaart verkleind is, bijvoorbeeld 1:100.000. De schaal wordt soms met een schaalstok verduidelijkt. Dat is een balkje waarop streepjes in het klein de echte afstand aangeven.
Secundaire data: een secundaire bron interpreteert, analyseert of verklaart primaire bronnen.
Semigestructureerd interview: een onderzoeksmethode waarbij je mensen gaat interviewen aan de hand van een lijst met vragen, maar je mag van deze vragen afwijken of extra vragen stellen tijdens het interview.
Vraagstuk(ken): een probleem dat om een oplossing vraagt en waar de samenleving mee te maken heeft.
Windroos: een kruis dat de windrichtingen aanduidt: meestal afgekort met letters: N (noord), Z (zuid), W (west) en O (oost). Tussenwindstreken zoals noordoost en zuidwest zijn afgekort als NO en ZW.