Stijgende en dalende lucht

Lucht die opgewarmd wordt, stijgt.

De reden: de luchtmoleculen/gassen die opgewarmd zijn hebben veel energie, bewegen daardoor sneller dan koudere lucht, botsen daardoor tegen elkaar aan met hogere snelheid waardoor ze met grotere snelheid uit elkaar bewegen en dus meer ruimte nodig hebben.

Gevolg: de lucht gaat stijgen. Reden: de zwaartekracht vermindert als er minder luchtdeeltjes in een kubieke meter zitten.

Door het stijgen koelt de lucht af omdat de lucht weg beweegt van de warmtebron: het aardoppervlak. De luchtmoleculen krijgen minder snelheid, botsen minder hard, waardoor er weer meer luchtmoleculen in een kubieke meter passen. Meer luchtmoleculen/gassen betekent: meer gewicht/zwaartekracht.

De lucht zal gaan dalen op de dichtstbijzijnde plek waar geen stijgende lucht is, dus waar er geen tegenstroom van lucht is.

 

Hoge en lage luchtdruk:

  1. Bij stijgende lucht is er lage luchtdruk: de stijgende lucht maakt plaats voor nieuwe lucht. De lucht stijgt, koelt af en de waterdamp in de lucht condenseert: er valt dus regen.
  2. Bij dalende lucht is er hoge luchtdruk: de dalende lucht drukt als het ware op het aardoppervlak. De lucht daalt, warmt op en er is geen condensatie: het blijft dus droog.
    (Ezelsbruggetje: ‘hoog en droog’)