Groepstaken

Dirigent

Een leerling wordt de klas uitgestuurd. De docent wijst een dirigent aan binnen de klas. Deze maakt bewegingen, de klas doet hem na. De leerling komt terug van de gang en gaat midden in de kring zitten. De leerling in het midden moet vervolgens raden wie de dirigent is.

 

Geen ja, geen nee, geen uh

Alle leerlingen gaan staan. De docent gaat het gesprek aan met de groep. De leerlingen mogen geen ja, nee of uh zeggen. Zegt een leerling toch ja, nee of uh dan is hij af en gaat hij/zij zitten.

 

De docent zegt…

De leerlingen gaan achter hun stoel staan. De leerkracht geeft snel achter elkaar opdrachten die de leerlingen moeten uitvoeren, bijvoorbeeld handen in de lucht, klappen, springen. Maar… de klas mag dit alleen uitvoeren als ervoor wordt gezegd ‘De docent zegt…’ Doet een leerling toch wat er wordt gezegd zonder de voorafgaande instructie dan is die leerling af en gaat die zitten.

 

Popster

Alle leerlingen zitten met hun ogen dicht aan hun tafel in groepjes maximaal 8. De leerkracht tikt in deze groep één leerling aan die de ‘popster’ wordt. Vervolgens mogen de leerlingen hun ogen opendoen en wordt er een ‘persfotograaf’ gekozen. De persfotograaf moet zien te achterhalen wie de popster is. Vervolgens lopen de leerlingen door elkaar heen. De popster knipoogt naar andere leerlingen. Wanneer een andere leerling een knipoog heeft gezien, loopt hij tien seconden door en bevriest daarna met een hand in de lucht en roept popster. De persfotograaf moet erachter zien te komen wie de popster is.

 

 

Tel tot twintig

Zonder afspraken te maken probeer je met de groep tot twintig te tellen. De leerlingen mogen roepen, maar mogen maar een getal tegelijk roepen. Dus niet twee getallen achter elkaar. Iemand roept één en de ander reageert met twee. Maar wanneer er tegelijkertijd een getal wordt geroepen, begint het tellen opnieuw.

 

 

Wat is de regel?

De groep wordt in drieën verdeeld. Een groepje gaat naar de gang en spreekt met elkaar een geheime regel af over hoe de andere leerlingen in het midden van de kring kunnen komen te staan, bijvoorbeeld tussen de benen doorkruipen zonder iemand aan te raken, meisje/jongen om de beurt, enzovoorts. De andere twee groepen gaan in twee kringen in de klas staan met de benen uit elkaar, hakken tegen hakken en handen tegen handen. Vervolgens gaat de groep met de regel de kring proberen binnen te komen door de regel te demonstreren. Als variatie zou je meerdere regels kunnen combineren om het moeilijk te maken voor de leerlingen.

 

De rekenslang

De docent geeft een som, bijvoorbeeld 1 + 2. Alle leerlingen berekenen deze som in hun hoofd. Dan gaat de docent door met steeds een rekenbewerking erbij, bijvoorbeeld 1+2 … + 2 … -3. Variatie op dit spel zou kunnen worden gegeven door moeilijkere sommen te doen of een hoger tempo te oefenen.

 

De woordenslang

De eerste leerling noemt een samengesteld woord. De tweede leerling noemt een samengesteld woord dat begint met het tweede deel van het woord van de eerste leerling. De derde leerling noemt een woord dat begint met het tweede deel van het woord van de tweede speler, enzovoorts. Bijvoorbeeld: speler 1 zegt voordeur, speler 2 zegt deurbel, speler 3 zegt belsysteem, speler 4 zegt weet ik niet en speler 5 zegt systeemkaart en speler 6 zegt kaartspel. Wie geen woord (meer) weet, valt af en speelt in deze ronde niet meer mee (speler 5). Wie overblijft wint. Om het voor deze leerlingen makkelijker te maken kun je het beste een bedenktijd afspreken van tevoren om er zeker van te zijn dat het spel blijft doorlopen.

Een gekke eend

De docent legt aan de kinderen de regels voor het opnoemen uit. Als variatie zouden ook andere dieren kunnen worden opgenoemd. Bijvoorbeeld de kinderen zitten in een kring en zeggen na elkaar:

 

Juffen

Maak vier groepjes en laat elk groepje in een kring staan. Iedere kring doet dit voor zich: de leerlingen zeggen om de beurt een getal (begin bij 1, volgende zegt 2, enzovoorts). Bij een meervoud van 7 of een getal waar een 7 inzit moet ‘Juf!’ worden gezegd. Nadat iemand ‘Juf!’ heeft gezegd draait de richting van de groep (de leerling die net iets geeft gezegd mag opnieuw iets zeggen). Zegt een leerling toch een getal waar de 7 of meervoud van 7 inzit, dan is hij/zij af en moet gaan zitten.

 

‘Knoopje’

Verdeel de groep in de drie of vier groepen, laat ze met hun ogen dicht twee willekeurige handen pakken. Vervolgens mogen de leerlingen de ogen opendoen en moeten ze proberen uit de knoop te komen, zonder de handen los te laten!

Dinges

De docent fluistert een makkelijk woord in het oor van een leerling, bijvoorbeeld tafel, juf, kast, school, boterham. Deze leerling vertelt er iets over aan de groep zonder te benoemen wat het woord was. De groep raadt welk woord de leerling omschrijft. Wie het raadt is aan de beurt om het volgende woord te omschrijven.

Boter, kaas en eieren

Maak viertallen. Twee leerlingen tekenen de rondjes, twee de kruisjes. Ze moeten proberen om drie hokjes op een rij (of diagonaal) te krijgen. De teams tekenen om de beurt, de tweetallen binnen team ook. Zij mogen niet met elkaar overleggen.

Lopen en stilstaan

De hele groep loopt door het klaslokaal. Zonder dat afgesproken is wanneer, staat de hele groep in één keer stil. Vervolgens gaat de hele groep weer lopen. Dit spel stopt wanneer het vijf keer is gelukt om precies tegelijk stil te staan.

 

Kip, boom, olifant

De leerlingen staan in een kring. De leerkracht staat in het midden en wijst de leerling aan en zegt kip, boom of olifant. De leerling en zijn twee buren beelden het dier uit:

De leerling is af als hij/zij langer dan 5 seconden erover nadenkt of als hij/zij het verkeerde dier uitbeeldt.

 

Decor bouwen

De docent geeft leerlingen de opdracht zo snel mogelijk in een door hem of haar gewenste opstelling te gaan staan (bijvoorbeeld: ga staan zoals de stoelen in een bioscoop., een café, een bus, een circus, een kantoor, enzovoort). De leerlingen mogen niet spreken tijdens dit spel en de tijd wordt bijgehouden. Daarna wordt het spel herhaald (eventueel met een andere opstelling), waarbij de leerlingen proberen steeds sneller in de juiste opstelling te gaan staan.

The wave

Eén leerling staat in het midden van de kring. Alle andere leerlingen zitten op hun stoel. Eén stoel is leeg. De leerling die aan de rechterkant van de lege stoel zit moet opschuiven naar de lege stoel. De leerling die in het midden staat probeert op de lege stoel terecht te komen, voordat de volgende leerling opschuift.

Slaap lekker

De leerlingen gaan ‘slapen’ en mogen niet op de klok of hun horloge te kijken. Na precies één minuut moeten de leerlingen wakker worden. De leerling die het dichtst bij de minuut wakker wordt, heeft gewonnen.

Om de beurt

De groep wordt in tweetallen opgesplitst. De tweetallen zeggen om de beurt een getal van een tot en met drie: een-twee-drie, een-twee-drie, enzovoort. In de tweede ronde wordt de één vervangen door een klap, dan krijg je klap-twee-drie-klap-twee-drie enzovoort. In de derde ronde vervang je de twee door bijvoorbeeld een squat, dus dan wordt het klap-squat-drie-klap-squat-drie enzovoort. Lukt dit redelijk goed kun je ook het aantal tellen hoger maken.

 

Nog nooit…

De leerlingen staan in een kring. Eén leerling of de docent staat in het midden en zegt: ‘Jullie hebben nog nooit…’ (bijvoorbeeld op vakantie geweest, naar de bakker gegaan, gehonkbald). Alle leerlingen die dit wel eens hebben gedaan, moeten van plaats verwisselen. Als dit maar een leerling is, dan wisselt diegene met de persoon in het midden. Degene in het midden probeert een plaats in de kring te bemachtigen als de anderen van plaats wisselen. Degene die geen plaats kan vinden moet nu de taak in het midden overnemen.

 

Schootzitten
 

Alle leerlingen gaan in een cirkel staan met hun linkbeen naar het midden toe. Verklein de cirkel totdat alle leerlingen strak buik aan rug staan. De leerkracht telt ‘een, twee, drie’ en alle leerlingen zakken tegelijk door de knieën waardoor ze op schoot komen te zitten van de ander. De leerkracht telt weer tot en met drie en bij drie zetten alle deelnemers een stap met hun rechtervoet, daarna links enzovoorts. De cirkel zal nu gaan ronddraaien. Bespreek achteraf: hoe heb je het spel ervaren? Wat gebeurt er als iemand het niet meer houdt? Hoe kunnen we de volgende keer beter samenwerken?

Wiens knie is dit?

De leerlingen zitten in een kring. Eén leerling wordt geblinddoekt en door de leerkracht in het rond gedraaid. Vervolgens wordt de leerling bij iemand op schoot gezet. Deze maakt vervolgens een of ander geluid. De geblinddoekte moet nu raden op welke schoot hij/zij zit. Als hij het goed raadt, kan hij op de stoel gaan zitten en is de ander aan de beurt. Als hij/zij het fout raadt, moet zij ergens anders op schoot gaan zitten.

Duimworstelen

De leerlingen vormen tweetallen. Geef elkaar de linker- of rechterhand (meestal de voorkeurshand) en vouw de handen dicht. Begin op een afgesproken signaal. Probeer zo snel mogelijk jouw duim op die van de ander te krijgen. Wanneer je de duim kunt vangen van de ander onder jouw duim, dan heb je een punt. De eerste met drie punten wint.

Laat me niet lachen

De leerlingen gaan in tweetallen staan. De een probeert de ander aan het lachen te krijgen. De ander probeert niet te lachen. Variatie: groepjes van vier met een tijdslimiet.

 

Besmettelijke ziekte

De leerlingen staan of zitten in een kring. Een van de deelnemers vertrekt zijn gezicht in een grimas en keert naar zijn linkerbuurman. Die moet nu hetzelfde gezicht maken en zich weer tot zijn linkerbuurman wenden, die op zijn beurt zijn gezicht moet imiteren enzovoorts. Tijdens een hele speelronde moet iedereen de eenmaal gekozen gezichtsuitdrukking vasthouden totdat de laatste deelnemer is bereikt. Lachen verboden dus!

 

De keizer

Een van de leerlingen is de keizer en zegt: ‘Ik ben de keizer en heb een hekel aan alles met de letter (bijvoorbeeld de letter /k/). Wat geven jullie me te eten? De keizer wijst om de beurt leerlingen aan die voedsel moeten opnoemen waar geen /k/ in voorkomt. Dit moeten ze binnen tien seconden doen. Bij geen antwoord of een fout antwoord krijgt de leerling een strafpunt.

Variaties:
‘Ik ben de buschauffeur en ik heb een hekel aan de letter… Waar rijd ik naartoe?’ Of ‘Ik ben … (eigen naam) en ik heb een hekel aan de letter… Wat neem ik mee op vakantie?

Tafel doorgeven

De kinderen zitten in een kring. De leerkracht zit ook in de kring en begint het spel door een leerling aan te kijken en de uitkomst van een tafelsom (bijvoorbeeld een 4) te benoemen. Let op: dit moet de eerste keer altijd een uitkomst zijn van 1 x … Vervolgens kijkt deze leerling een volgende uitkomst op (in dit voorbeeld 8). De leerlingen noemen alleen de antwoorden op van de betreffende tafel, maar rekenen in hun hoofd de som uit. Maximale bedenktijd verschilt per niveau.

Variaties: Doe het achterstevoren, dus begin bij 10 x … en laat de leerlingen de vorige antwoorden benoemen. De volgende leerling zegt dus van 9 x …

Een geheimzinnige kwaal
Twee leerlingen gaan de klas uit, zij zijn de dokters en komen straks de klas in om vragen aan de groep te stellen over de geheimzinnige kwaal. De groep binnen de klas spreekt een kwaal af, bijvoorbeeld: bij elk antwoord krab je aan je neus, in elk antwoord verwerk je een kleur, je geeft antwoord op de vraag die je gesteld wordt, maar op de vraag die voorafgaand aan jouw vraag gesteld wordt, in elk antwoord verwerk je een naam, enzovoort. De twee leerlingen komen de klas in en stellen vragen. De andere leerlingen antwoorden met hun kwaal.
 

Handen vast!

De groep wordt verdeeld in groepjes van vier of vijf leerlingen. De leerlingen hebben elkaars handen vast. De docent geeft opdrachten bijvoorbeeld: ‘Vorm een driehoek.’ De groepjes moeten zo snel mogelijk zonder te praten de opdracht uitvoeren. Ook moeten ze steeds met minstens één hand contact blijven houden met de anderen uit het groepje.  De groep die het snelst de gevraagde figuur heeft gevormd, krijgt een punt. Het groepje dat als eerste drie punten heeft, wint.

Variaties: het vormen van cijfers, letters, dieren, enzovoort.

Het weekmenu

Een leerling staat in het midden van de kring, gooit de bal naar een klasgenoot en vraagt: ‘Wat eten we op dinsdag?’ Degene die de bal vangt moet iets eetbaars noemen met een /d/. Bij een goed antwoord wordt de bal teruggegooid, bij een fout of geen antwoord gaat die leerling zelf in het midden staan en gooit de bal. Op vrijdag kunnen we iets eten met een /v/; op zaterdag met een /z/. Spreek af hoe lang de bedenktijd is en of je gerechten dubbel mag noemen.

Variatie: ‘In de maand … gaan we op vakantie naar?

 

De wereld op z’n kop

Er wordt een leider aangewezen. Het is de bedoeling dat de overige leerlingen het tegenovergestelde doen van wat de leider doet. Gaat de leider staan, dan blijven de kinderen zitten. Gaat de leider lachen, dan gaan de kinderen huilen, enzovoort. Achteraf wordt besproken hoe het ging.

Samen tekenen

De leerlingen werken in tweetallen. Elk tweetal bepaalt van tevoren wat ze gaan tekenen. Om de beurt mogen de leerlingen een lijn tekenen. Achteraf wordt besproken hoe het ging.

Wat hoor jij?

De leerlingen liggen met hun hoofd op hun armen op de tafel en houden hun ogen dicht. Zij proberen in drie minuten zoveel mogelijk geluiden in en vooral buiten het lokaal waar te nemen. Na de drie minuten tijd schrijven zij zo veel mogelijk dingen op die ze hebben gehoord. Degene die de langste lijst heeft, leest voor. Anderen kunnen nog aanvullingen geven als zij andere geluiden hebben gehoord.

Handen- en voetenspel

Maak groepjes van vier. De docent geeft steeds aan hoe de leerlingen als groepje één beeld moeten maken. Hij/zij noemt op welke lichaamsdelen de grond mogen raken (bijvoorbeeld: zes voeten en acht handen). De leerlingen bepalen samen hoe het beeld gemaakt wordt, op welke manier er niet meer of minder dan zes voeten en acht handen de grond raken. De vier leerlingen moeten allemaal meedoen.

Variaties: vier knieën en zes vingers; acht voeten, zeven handen en tween neuzen enzovoort. Achteraf wordt besproken hoe de samenwerking verliep.

Ronde teller

De leerlingen staan in een kring en draaien allemaal een kwartslag naar links., zodat ze in een ronde trein staan. Ze krijgen de volgende opdracht: ‘Jullie nemen tien stappen, daarna draaien jullie een halve slag en doen negen stappen, dan weer een halve slag draaien en acht stappen, enzovoort tot jullie bij nul stappen uitkomen.

Evaluatie: De een zal het voortouw nemen en hardop tellen. Een ander heeft vooral plezier, weer een ander laat zich leiden en de volgende vraagt zich af waarom hij/zij dit spelletje doet. Vragen die gesteld kunnen worden zijn bijvoorbeeld ‘Wat liet jij zien?’ ‘Wat ging er goed?’ ‘Wat zouden jullie de volgende keer anders doen?’