Koppelwerkwoorden komen voor bij het naamwoordelijk gezegde.
Het koppelt het onderwerp aan het naamwoordelijk deel.
Er staat altijd maar één koppelwerkwoord in de zin. De andere werkwoorden zijn hulpwerkwoorden.
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen
- Hij wordt vast zanger.
- Het huis leek onbewoond.
- Mijn zusje wil schrijfster worden.