Toets

Beantwoord de volgende vragen.

1. Hieronder staan twee stellingen over cultuur. Welk antwoord is juist?

Stelling 1: Het Caribisch gebied hoort bij het cultuurgebied Noord-Amerika.
Stelling 2: Immateriële cultuurkenmerken veranderen minder snel dan materiële cultuurkenmerken.

A Beide stellingen zijn juist
B Beide stellingen zijn onjuist
C Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
D Stelling 2 is juist, stelling 1 is onjuist


2. De gevolgen van het toerisme kan je vanuit verschillende dimensies bestuderen. Hieronder staan een aantal gevolgen. Welke dimensies horen hierbij?

Dimensie Voorbeelden van gevolgen van toerisme
1 Doordat het koraalgebied zo bijzonder is komen er vele toeristen duiken en ontstaat er schade aan het ecosysteem.
2 Een horecaondernemer besluit een eigen restaurant te beginnen vlak bij een populair strand.
3 Toeristen in schaars geklede kleding bezoeken een kerk en maken foto’s, een kerklid voelt zich hierbij niet in zijn waarde gelaten tijdens het bidden.  

 

A 1. Economische dimensie, 2. Economische dimensie, 3. Sociaal-culturele dimensie
B 1. Sociaal-culturele dimensie, 2. Politieke dimensie, 3. Sociaal-culturele dimensie
C 1. Fysische dimensie, Economische dimensie, 3. Sociaal-culturele dimensie
D 1. Fysische dimensie, 2. Economische dimensie 3. Politieke dimensie


3. Hieronder staat een afbeelding met onderschrift. Welk begrip uit dit katern past hier het beste bij.

Mensen die Nederlander worden kunnen een paspoort aanvragen
A Identiteit
B Integratie
C Nationaliteit
D Naturalisatie


4. Hieronder volgen twee stellingen over remittances. Welk antwoord is juist?

Stelling 1: Het verzenden van remittances kost geld.
Stelling 2: Remittances zorgen ervoor dat iedereen in het ontvangende land profiteert.

A Beide stellingen zijn juist
B Beide stellingen zijn onjuist
C Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
D Stelling 2 is juist, stelling 1 is onjuist


5. Hieronder staan twee stellingen over de positie van migranten. Welk antwoord is juist?

Stelling 1: Mede door de ruimtelijke segregatie is het makkelijker voor migranten om te integreren.
Stelling 2: Een concentratie van migranten van dezelfde afkomst in een wijk ontstaat vooral door de hoge huurprijzen.

A Beide stellingen zijn juist
B Beide stellingen zijn onjuist
C Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
D Stelling 2 is juist, stelling 1 is onjuist


6. Bevolkingsgroepen in de samenleving hebben, hoewel ze wel door elkaar wonen nauwelijks contact met elkaar.
Welk begrip past hier het beste bij?
A Discriminatie
B Gentrificatie
C Sociale segregatie
D Ruimtelijke segregatie


7. Hieronder staan twee stellingen over gentrificatie, welk antwoord is juist?

Stelling 1: Bij gentrificatie worden oude en vervallen gebouwen in een wijk van een stad, gerenoveerd of helemaal gesloopt.
Stelling 2: Bij gentrificatie stijgen vaak de huurprijzen, of komen er dure voorzieningen waar de oude bewoners geen gebruik van zullen maken.

A Beide stellingen zijn juist
B Beide stellingen zijn onjuist
C Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
D Stelling 2 is juist, stelling 1 is onjuist