De persoonsvorm is het werkwoord dat aangeeft wie de handeling verricht en in welke tijd deze plaatsvindt. De persoonsvorm kan variëren en is afhankelijk van de persoon, de tijd (tegenwoordige tijd of verleden tijd) en enkelvoud of meervoud.
Om de persoonsvorm in een zin te vinden, kun je de volgende manieren gebruiken:
Vraagzin maken: Maak een vraag van de zin. Het werkwoord dat naar voren komt, is de persoonsvorm.
Tijd veranderen: Verander de zin van tijd (bijvoorbeeld van tegenwoordige naar verleden tijd). Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Enkelvoud/ meervoud veranderen: Verander het onderwerp van enkelvoud naar meervoud of andersom. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Met deze drie manieren kun je in elke zin de persoonsvorm herkennen.