De bijwoordelijke bepaling geeft extra informatie over de handeling of de toestand die door het gezegde wordt uitgedrukt. Bijwoordelijke bepalingen kunnen informatie geven over tijd, plaats, oorzaak, wijze, doel, hoeveelheid, voorwaarde, beperking, en meer.
Voorbeeld: "Jan fietst elke ochtend naar zijn werk."
Wanneer fietst Jan? → "elke ochtend" (tijd)
Waarheen fietst Jan? → "naar zijn werk" (plaats)
Identificeer losse zinsdelen die extra informatie geven: Vaak zijn bijwoordelijke bepalingen aanvullende informatie die je kunt weglaten zonder de kern van de zin aan te tasten.
Voorbeeld: "Zij leest het boek in de tuin."
Waar leest zij het boek? → "in de tuin" (plaats)
Voorbeelden van bijwoordelijke bepalingen:
Tijd: "Ik ga morgen naar de markt." ("morgen" geeft aan wanneer)
Plaats: "Ze speelt buiten." ("buiten" geeft aan waar)
Wijze: "Hij zingt luid." ("luid" geeft aan hoe)
Reden/oorzaak: "Hij bleef thuis wegens de regen." ("wegens de regen" geeft aan waarom)
Doel: "Ze spaart geld voor een nieuwe fiets." ("voor een nieuwe fiets" geeft aan met welk doel)
Hoeveelheid: "Hij eet veel groenten." ("veel" geeft aan hoeveel)
Voorwaarde: "Als het regent, blijf ik thuis." ("als het regent" geeft de voorwaarde aan)
Beperking: "Binnen deze grenzen is het toegestaan." ("binnen deze grenzen" geeft de beperking aan)
Bijwoordelijke bepalingen kunnen bestaan uit enkele woorden, woordgroepen of hele bijzinnen. Ze zijn erg flexibel in de zin en kunnen vaak aan het begin, midden of einde van de zin staan, afhankelijk van de nadruk en de context. Ze geven extra details en specificeren de omstandigheden van de handeling of gebeurtenis die in de zin wordt beschreven.