Bij het reistegoed van Esther hoort de formule: reistegoed (€) = 30 – 0,15a. Hierin is a de afstand in kilometers. Het is belangrijk om gelijk te bepalen wat het begingetal is het wat de prijs per kilometer is:
Wat nou als de prijs per kilometer ineens met €0,05 verhoogd wordt. Juist! Dan wordt de prijs per kilometer ineens 0,15 + 0,05 = €0,20. Esther krijgt ook nog eens €10 euro reistegoed cadeau. Haar begingetal gaat dus ook met 10 omhoog.
Nu kunnen wij ineens de hele formule aanpassen, de formule wordt nu dus:
Reistegoed (€) = 40 – 0,20a.
In het voorbeeld hierboven kun je dus zien dat een formule ook aangepast kan worden maar wat uiteindelijk wel dezelfde grootheid berekend.
__________________________________________________________________________________________________________
Opdracht 1:
Bij het reistegoed van mevrouw Kroon hoort de woordformule
reistegoed (€) = 100 - 0,16 x afstand (km)
Mevrouw Kroon heeft bij een wedstrijd een prijs gewonnen waardoor ze nu reist voor de helft van de kilometerprijs.
a) Welk getal in de woordformule verandert hierdoor? Kies uit begingetal, stijggetal of daalgetal
b) Wat wordt de nieuwe kilometerprijs?
c) Vul de nieuwe woordformule verder in
reistegoed (€) = ........................ - ....................... x afstand (km)
d) Omdat mevrouw Kroon minder kilometerprijs hoeft te betalen gaat ze even een dagje weg.
De reis is totaal 100 km. Hoeveel is haar reistegoed? Gebruik de nieuwe formule
Opdracht 2:
Een campinghouder verhuurt chalets. Die verhuurt hij in de zomer. Hij rekent schoonmaakkosten en een prijs per dag. Hierbij hoort een formule: Prijs (€) = 125 + 150d. Hierin is de de tijd in dagen.
a) Hoeveel betaal je voor 6 dagen?
b) Hoeveel betaal je per dag?
c) Voor het nieuwe seizoen verandert de campinghouder de prijzen. De schoonmaakkosten gaan met €30 omlaag en de prijs per dag gaat €10 omhoog. Schrijf de nieuwe formulen op.
d) Hoeveel betaal je in het nieuwe seizoen voor 6 dagen?
e) Hoeveel betaal je in het nieuwe seizoen voor 10 dagen?
Opdracht 3:
Meneer van Dooremolen geeft een wiskundetoets. Hij berekent het cijfer met de formule: Cijfer = 1 + 0,2p. Hierin is p het aantal behaalde punten.
a) Anne heeft 30 punten. Welk cijfer krijgt zij?
b) Vul de tabel in:
p (aantal punten) |
0 |
10 |
20 |
30 |
40 |
cijfer |
|
|
|
|
|
c) Teken de grafiek bij de tabel.
d) Sven heeft een 6,0 voor het proefwerk. Lees in de grafiek af hoeveel punten hij heeft behaald
e) Het proefwerk is niet zo goed gemaakt. Meneer van Dooremolen past daarom de formule aan. Hij veranderd het begingetal naar 2,8 en het stijggetal naar 0,18. Schrijf de nieuwe formule op
f) Welk cijfer krijgt Sven met de nieuwe formule?