In de vorige paragraaf heb je geoefend met het herkennen van regelmaat. Dit is belangrijk omdat je bij tabellen, grafieken en verhaaltjes met herhaling (regelmaat) met één type formule gaat leren werken.
We noemen de formules waarbij regelmaat een belangrijke rol speelt lineaire formules. Deze formules gaan wij leren in de vorm van woordformules.
Een woordformule wordt altijd gegeven bij de opdracht. Wel bestaat er een algemene vorm die hieronder beschreven wordt
Algemene vorm woordformule: Uitvoer = begingetal + stijggetal x invoer
Hierbij is:
Voorbeeld:
Salaris (€) = 5 + 3,50 x aantal gewerkte uren.
Werk je 5 uur, dan is jouw salaris 5 + 3,50 x 5 = €22,50
Werk je 10 uur, dan is jouw salaris 5 + 3,50 x 10 = €40
Werk je dus meer of minder uur en vul je dus een ander getal in voor het aantal gewerkte uren, dan veranderd jouw salaris ook.
__________________________________________________________________________________________________________
Opdracht 1:
Linda gaat klussen. Ze huurt een decoupeerzaag. Voor het huren van de decoupeerzaag hoort de volgende woordformule: kosten (€) = 21 x tijd (dagen) + 7,50. De tijd is in dagen
a) Wat is het vaste bedrag?
b) Wat is het bedrag per dag?
c) Linda huurt de decoupeerzaag 6 dagen. Hoeveel moet ze betalen
Opdracht 2:
Sandra heeft een bezorgdienst. Bestel je iets online, dan bezorgt Sandra dit bij je thuis. Hoe zwaarder het pakket, hoe groter de kosten voor het bezorgen. Om de bezorgkosten te berekenen gebruikt Sandra de volgende woordformule:
bezorgkosten = 2 + 4 x aantal kg
a) Hoeveel kost het om een pakketje van 1 kg te bezorgen?
b) Wat is de vaste waarde?
c) Sandra moet twee pakketjes bezorgen op één adres. Een pakketje is 4,2 kg en het andere pakketje is 2,5 kg. Bereken de bezorgkosten.
Opdracht 3:
Bij de kosten voor het maken van kaarten hoort de woordformule kosten (€) = 1,20 x aantal kaarten + 3,50
a) Wat zijn de vaste kosten?
b) Wat zijn de kosten per kaart?
c) Meryem besteld 29 kaarten. Hoeveel moet zij betalen?