Begrippenlijst

Hieronder een begrippenlijst met de belangrijkste begrippen in dit katern.

Aardverschuiving: Een massabeweging waarbij sediment onder invloed van de zwaartekracht naar beneden schuift, rolt of valt.

Absolute zeespiegelstijging: Stijging van de hoogte van de zeespiegel.

Adaptatie: De omgeving aanpassen en je voorbereiden op de gevolgen van het veranderende klimaat.

Afwenteling in ruimte: Afwentelen in ruimte is het doorschuiven van problemen naar een ander gebied. Dit gebeurt vooral door rijke landen naar landen waar veel armoede of corruptie is of waar minder strenge milieuregels gelden.

Afwenteling in tijd: Afwentelen is het doorschuiven van problemen. De negatieve gevolgen van vooruitgang worden afgeschoven op een andere generatie / tijd.

Cash crop: Een landbouwgewas dat niet voor de consumptie is bedoeld, maar als handelsgewas wordt ingezet.

Chemische verwering: Het oplossen van gesteente door de inwerking van water, zuren en zuurstof.

Corioliseffect: Het effect dat luchtstromen een afwijking krijgt door de draaiing van de aarde; op het noordelijk halfrond is de afwijking naar rechts, op het zuidelijk halfrond naar links.

Draagkracht van het ecosysteem: Het maximaal aantal mensen dat op een gebied of op aarde kan leven zonder schade aan te richten aan de natuur / het milieu.

Ecologische voetafdruk: een soort meetinstrument van het totale deel van de oppervlakte van de aarde die jij ‘in gebruik’ hebt om te kunnen leven.

Ecosysteem: het geheel van planten, dieren en de leefomgeving, waarbij alles wat leeft en groeit elkaar in evenwicht houdt.

Energietransitie: de overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energiebronnen.

Fauna: Alle dieren die in een gebied voorkomen.

Flora: Alle planten die in een bepaald gebied voorkomen, ook wel vegetatie.

Fossiele brandstoffen: Brandstoffen die gevormd zijn uit miljoenen jaren ouden resten van planten en dieren. Deze brandstoffen zijn erg vervuilend, stoten veel CO2 uit en raken op. Voorbeelden zijn aardolie, aardgas en steenkool.

Geologische tijdschaal: De indeling van de geschiedenis van de aarde in tijdvakken.

Hogedrukgebied: Een gebied met een hoge luchtdruk (maximum), dat ontstaat doordat lucht daalt. Er is wegstromende lucht, geen bewolking. (Hoog  Droog!)

ITCZ: Intertropische Convergentie Zone, het lagedrukgebied rond de evenaar. Schuift tussen de keerkringen heen- en weer, met de instraling van de zon mee.

Karstverschijnselen: Alle verschijnselen die voorkomen in een gebied met kalkgesteente en te maken hebben met het oplossen van de kalksteen, veroorzaakt door chemische verwering.

Kalksteen: Sedimentgesteente dat ontstaat door het samenpersen van schelpen en kalkskeletten.

Klimaatindeling van Köppen: aanduiding van het type klimaat gebaseerd op temperatuur en neerslag.

Klimaatverandering: De geleidelijke (of abrupte) verandering van het klimaat als gevolg van natuurlijke en/of menselijke processen.

Koraalriffen:  Een koraalrif is een soort onderwaterstad, bewoond door duizenden soorten en gebouwd op het kalkskelet van koraaldiertjes.

Lagedrukgebied: Een gebied met een lage luchtdruk (minimum), dat ontstaat doordat lucht opstijgt. Er is een ‘tekort’ aan lucht, en de lucht stroomt uit alle richtingen toe. Hier heb je bewolking en neerslag.

Mitigatie: Maatregelen om de opwarming van de aarde te beperken.

Natuurlijk broeikaseffect: Het broeikaseffect is een natuurlijk verschijnsel waarbij de van nature in de atmosfeer aanwezige gassen (vooral waterdamp) een deel van de door onze planeet uitgestraalde warmte vasthouden.

Nevelwoud: een tropisch bos dat op een berghelling groeit en ontstaat doordat warme lucht gedwongen wordt om op te stijgen

Noordoostpassaat: Wind die tussen 30° N.B en de evenaar waait, deze wind komt uit het noordoosten.

Passaten: Wind die van de subtropische hogedrukgebieden (30° N.B. en Z.B.) richting de evenaar waait; op het noordelijk halfrond komt deze uit het noordoosten, op het zuidelijk halfrond uit het zuidoosten.

Relatieve luchtvochtigheid: de hoeveelheid waterdamp in de lucht bij een bepaalde temperatuur in verhouding met de maximale hoeveelheid waterdamp die de lucht kan bevatten.

Relatieve zeespiegelstijging: De combinatie van bodemdaling en zeespiegelstijging.

Sedimentgesteente: Gesteente dat ontstaat door het samenpersen van sedimenten, zoals kalksteen en zandsteen.

Tropische orkaan: een groot tropisch weersysteem waarbij de windsnelheden hoger zijn dan windkracht 12, herkenbaar aan een vrijwel windstil ‘oog’ in het centrum van het systeem.

Versterkt broeikaseffect: De mens stoot extra broeikasgassen (zoals CO2 en methaan) uit waardoor er veel meer broeikasgassen in de atmosfeer zijn gekomen. Deze broeikasgassen houden extra warmte vast waardoor de temperatuur op aarde stijgt.

Verzilten/verzilting: Het zouter worden van de bodem/water.

Windhoos: Wervelwind die vaak als een trechtervormige slurf onder een onweerswolk zichtbaar is.