Stap 2: Klimaat en landschap

Het Caribisch gebied heeft het hele jaar door te maken met hoge temperaturen. Echter de hoeveelheid neerslag die valt, is wisselend in het Caribisch gebied. Er zijn gebieden die vrij droog zijn en gebieden met veel regen. Ook hebben de meeste eilanden te maken met een droog en een nat seizoen. Het klimaatsysteem van Köppen is een schaal om aan te duiden wat voor klimaat ergens aanwezig is. Daarbij wordt een code van twee of drie letters gebruikt (bijvoorbeeld Af). In bron 6 is te zien wat de verschillende letters betekenen. Om bij een klimaatgrafiek te bepalen welk klimaat er is weergegeven gebruik je een stappenplan.

  1. Bekijk of de temperatuur het hele jaar door onder de 10 °C is. Zo ja, dan is het een E-klimaat. Bekijk met de kenmerken in bron 6 of het een ET, EF of EH klimaat betreft.
  2. Bekijk of de hoeveelheid neerslag onder de 500 mm per jaar is. Zo ja, dan is het een B-klimaat. Bekijk met de kenmerken in bron 6 of het een BS of BW klimaat betreft.
  3. Bekijk of de temperatuur het hele jaar door boven de 18 °C is. Zo ja, dan is het een A-klimaat. Bekijk met de kenmerken in bron 6 of het een Af, Aw of As klimaat betreft.
  4. Bekijk of de temperatuur in de koudste maand warmer is dan -3 °C en kouder dan 18 °C. Zo ja, dan is het een C-klimaat. Bekijk met de kenmerken in bron 6 of het een Cf, Cw of Cs klimaat betreft.
  5. Als het geen E, B, A of C klimaat is, dan is er sprake van een D-klimaat met temperaturen van lager dan -3 °C in de koudste maand. Bij dit klimaat is sprake van grote temperatuurverschillen tussen zomer en winter. Bekijk met de kenmerken in bron 6 of het een Df, Dw of Ds klimaat betreft.


Bron 6:Klimaatsysteem van Köppen

    Klimaat     Temperatuur     Neerslag
A (tropische klimaten) Af Tropisch regenwoudklimaat Hele jaar warm, altijd boven de 18 °C Hele jaar neerslag
As Savanneklimaat Hele jaar warm, altijd boven de 18 °C Er is een droge zomer
Aw Savanneklimaat Hele jaar warm, altijd boven de 18 °C Er is een droge winter
Am Moessonklimaat Hele jaar warm, altijd boven de 18 °C Er is een korte natte periode
B (aride/droge klimaten) BS Steppeklimaat   Temperatuur speelt geen rol in de bepaling van het BS klimaat. Er valt slechts tussen de 250-500 mm neerslag per jaar
BW Woestijnklimaat     Temperatuur speelt geen rol in de bepaling van het BW klimaat. Er valt minder dan 250 mm neerslag per jaar
C (gematigde  / zee klimaten) Cf Gematigd zeeklimaat Warmer dan -3 °C (en lager dan 18 °C) in de koudste maand Hele jaar neerslag
Cw Chinaklimaat     Warmer dan -3 °C (en lager dan 18 °C) in de koudste maand Droge periode in de winter
Cs Middellandse Zeeklimaat Warmer dan -3 °C (en lager dan 18 °C) in de koudste maand Droge periode in de zomer
D (land / continentaal klimaat) Df Landklimaat / continentaal klimaat Kouder dan -3 °C in de koudste maand, warmer dan 10 °C in de warmste maand. Grote temperatuurverschillen tussen zomer/winter.   Droge periode ontbreekt
Dw Landklimaat / continentaal klimaat Kouder dan -3 °C in de koudste maand, warmer dan 10 °C in de warmste maand. Grote temperatuurverschillen tussen zomer/winter. Droge periode in de winter
Ds Landklimaat / continentaal klimaat Kouder dan -3 °C in de koudste maand, warmer dan 10 °C in de warmste maand. Grote temperatuurverschillen tussen zomer/winter. Droge periode in de zomer
E (polaire klimaten) ET Toendraklimaat     Tussen 0°C dan 10 °C in de warmste maand Weinig neerslag
  EF Sneeuw/ijsklimaat Hele jaar onder 0°C Weinig neerslag, in vorm van sneeuw
  EH Hooggebergte klimaat     Hele jaar onder 0°C Veel neerslag, hoog in de bergen in de vorm van sneeuw

 

In het Caribisch gebied komen voornamelijk de A en B-klimaten voor. De zomer en winter vallen op het noordelijk en zuidelijk halfrond niet gelijk. Met winter worden de maanden bedoeld met weinig zon. Met zomer worden de maanden bedoeld met veel zon. Voor het bepalen van een droge zomer of winter is het dus belangrijk om te weten of een plaats op het noordelijk of zuidelijk halfrond ligt. In bron 7 is precies te zien welke klimaten er per gebied zijn. Op de bovenwindse eilanden en de eilandenboog is dit vaak een savanneklimaat, en op sommige plekken een tropisch regenwoudklimaat. Het moessonklimaat komt ook regelmatig voor op de eilanden. Bij een moessonklimaat is er een groot contrast tussen de droge en natte periode. Op de benedenwindse eilanden komen ook steppeklimaten voor. Het verschil tussen steppe- en savanne wordt bepaald door de hoeveelheid neerslag die er valt. Een savanneklimaat kenmerkt zich met een aantal drogere maanden, en valt onder de tropische klimaten, terwijl steppeklimaten tot de droge (aride) klimaten behoren.

Toelichting: In de legenda staat soms een 3e letter vermeld. Deze letter wordt bij de B-klimaten gebruikt om aan te geven of het een (h)eet of (k)oud klimaat is. Bij de gematigde en continentale klimaten worden de letters gebruikt om aan te geven of het om een warm (a), gematigd (b), koel (c) of koud (d) gematigd klimaat gaat. Bij het mediterrane klimaat worden alleen de letters a en b gebruikt. Er bestaat geen koel mediterraan klimaat.
Bron 7: Klimaten Köppen in het Caribisch gebied

In bron 8 is in de klimaatgrafiek van Bonaire een steppeklimaat te zien. Bron 8 geeft de klimaatgrafiek weer van Saint Kitts en Nevis, hier is sprake van een savanneklimaat. De grafieken geven de temperatuur (rode lijn = maximum, blauw = minimum) en neerslag (staafjes) aan. Kenmerken van het klimaat in het Caribisch gebied zijn:


Bron 8: Klimaatgrafiek Bonaire


Bron 9: Klimaatgrafiek Saint Kitts en Nevis

ITCZ
De verklaring voor de aanwezigheid van het steppe- en savanneklimaat ligt in het opschuiven van de intertropische convergentiezone, afgekort ITCZ. Dit is een tropisch lagedrukgebied. De droge periodes worden veroorzaakt door aanwezigheid van een subtropisch hogedrukgebied (onthoud: hoog = droog) en de afwezigheid van de ITCZ. De ITCZ is een zone met veel opstijgende lucht, veroorzaakt door de instraling van de zon. De lucht is warm en vochtig. Door het opstijgen van de lucht, ontstaat er een luchttekort aan het aardoppervlak. Dit wordt een lagedrukgebied genoemd. Bij een lagedrukgebied is er sprake van veel neerslag. De ITCZ ligt niet het hele jaar op dezelfde locatie, omdat de instraling van de zon verschuift doordat de aardas schuin staat. De instraling van de zon is het meest loodrecht op het noordelijk halfrond in de maanden juni/juli. Op het zuidelijk halfrond is de instraling van de zon het meest loodrecht in januari/december. In het Caribisch gebied ligt de ITCZ in maart rond de 2-5 °NB en in september rond de 12-15 °NB. September is door de ligging van de ITCZ en de bijbehorende instraling van de zon dus de maand met de meeste opstijgende lucht in het Caribische gebied. Door de opstijgende lucht ontstaan er sterke lagedrukgebieden. Op het moment dat de ITCZ boven een gebied ligt valt er ook meer neerslag. Dit wordt de regentijd genoemd. Sommige gebieden hebben te maken met een dubbele regentijd, doordat de ITCZ er twee keer overheen schuift. Een voorbeeld hiervan is Guyana met een regentijd in mei-juli en november-januari. Per eiland kan de droge / natte periode een beetje verschillen. Dit heeft ook te maken met de exacte ligging van de ITCZ.

Wind waait altijd van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied. Dat houdt in dat winden tussen de 30 °NB en 30 °ZB richting de evenaar waaien (zie bron 10), naar de ITCZ toe. Deze winden noemen we passaten. Op het noordelijk halfrond komt de wind uit het noordoosten, daarom heet de wind noordoostpassaat. Op het zuidelijk halfrond komt de wind uit het zuidoosten: de zuidoostpassaat.


tradewinds = passaatwind

Bron 10: Atmosferische circulatie

Flora en fauna
De bijzondere ontstaansgeschiedenis van het Caribisch gebied (de geologie) en de verschillende klimaten hebben geleid tot een bijzondere vegetatie, ofwel plantengroei in samenhang met het gebied. Alle verschillende planten die ergens groeien worden samen ook wel flora genoemd. Ook zorgen de unieke vegetatietypen ervoor dat er een geschikte leefomgeving is voor een grote diversiteit aan fauna (alle dieren die in een gebied voorkomen).

In het Caribisch gebied komt op de meeste plekken een tropisch klimaat voor, en daar hoort ook tropische vegetatie bij. Er is tropisch bos (regenwoud) te vinden, waarin ook veel andere planten groeien en veel verschillende dieren hun leefgebied vinden. Op de meeste eilanden groeien tropische palmbomen (zie bron 11).


Bron 11: Palmbomen op Saint Kitts

Ook al zijn de bergen op de eilanden niet zo hoog, toch komt hoger in de bergen op de Kleine Antillen soms een nevelwoud voor (zie bron 12). Een nevelwoud is een tropisch bos dat op een berghelling groeit en ontstaat doordat warme lucht gedwongen wordt om op te stijgen. Bij het stijgen koelt de lucht af, en vindt er condensatie plaats. Die condens is zichtbaar als nevel.


Bron 12: Nevelwoud op Saba

Langs de kust van het vasteland, en bij sommige eilanden, liggen stroken laagland met moerassen. In het water voor de kust komt ook regelmatig mangrove voor (zie bron 13), dat zijn bossen die met hun wortels boven het zoute water uitkomen. Mangroven zijn belangrijk omdat ze veel CO2 opnemen, de golfslag bij stormen afremmen en veel voedsel bevatten voor de bewoners en omwonenden. Tussen de wortels van mangroven leven veel vissen en vogels.


Bron 13: Mangrove bij Mangel Halto op Aruba

Op de droge (aride) eilanden komt een heel ander type vegetatie voor. Hier zijn voornamelijk planten te vinden die weinig water nodig hebben: steppevegetatie. De planten hier maken goed gebruik van het natte seizoen. In die periode zuigt de vegetatie zich helemaal vol en is het eiland een heel stuk groener. Er groeien op de droge eilanden onder andere veel soorten cactussen (bron 14), doornstruiken, agave en aloë vera (bron 15).

De cactussen zijn belangrijk voor de natuur op de warme en droge eilanden. Op de cactussen zitten stekels in plaats van bladeren. Vanwege het droge en warme weer moeten cactussen zien te voorkomen dat ze teveel water kwijt raken door de brandende zon. Cactussen hebben veel wortels die vlak onder de grond liggen en zo al het regenwater opzuigen. Een cactus voor de regentijd is vaak dun en rimpelig, maar zodra de regentijd start vult de cactus zich met water. Omdat er nauwelijks water verdampt uit de cactus heeft de cactus ook genoeg water om de droge tijd te overleven.


Bron 14: Cactusveld op Bonaire

Aloë vera is een plant die in de 19e eeuw meegenomen is naar het Caribisch gebied met schepen vanuit Afrika. De plant heeft zich aangepast aan het droge klimaat op de eilanden om te kunnen overleven. De medicinale eigenschappen van de plant worden echter wel beïnvloed door veranderingen in neerslag, temperatuur en zon. De plant is een cash crop, een belangrijk exportproduct van Aruba.


Bron 15: Aloë Vera op Aruba

Ook groeien er zogenoemde ‘waaibomen’ op de eilanden, die als een kompas de windrichting aangeven. De fofoti boom (bron 16) is zo’n waaiboom, hij groeit vaak in de nabijheid van zout water, daarom komt deze boom veel voor langs de kust. Het is geen mangrove boom, omdat er geen luchtwortels (wortels op de knopen van de stengel) zijn, maar de boom groeit wel vaak in de omgeving van mangrove. Meestal groeit de boom met de stam in de richting van zee. Een andere waaiboom is de divi divi boom of ‘watapane’ in het Papiamento (zie bron 17), deze lijkt op de fofoti boom maar groeit meer landinwaarts. De gedroogde bladeren van de boom vormen vruchtbare grond. De divi divi boom kan goed tegen droogte, door zijn stevige wortels en kleine bladeren.


Bron 16: Fofoti boom


Bron 17: Divi divi boom / Watapane

Dieren die voorkomen op de eilanden hebben zich aangepast aan het klimaat of de omstandigheden van het landschap. Zo komen er in de grotten verschillende soorten vleermuizen voor. Verder kom je allerlei soorten hagedissen tegen en zijn er verschillende soorten slangen (zowel giftig als niet-giftig). Sommige soorten zijn endemisch, wat betekend dat ze alleen voorkomen in een bepaald gebied of eiland, maar andere soorten zijn 'exoten’. Deze dieren komen dan niet van nature voor in het gebied maar zijn (meestal) door de mens ingevoerd. Een voorbeeld van een exoot is de boa constrictor (een wurgslang) op Aruba. De boa constrictor heeft op Aruba geen natuurlijke vijand, waardoor deze kan blijven leven. De boa levert een gevaar op voor de verschillende vogel- en uilensoorten. Andere dieren in het Caribisch gebied zijn geiten, paarden en ezels (bron 18). Deze dieren zijn tijdens het koloniale verleden meegenomen richting de eilanden en ingezet voor de fokkerij of als werk- en lastdieren. Veel van deze dieren lopen los rond op het eiland, zonder eigenaar.


Bron 18: Ezels op Aruba

Vragen

 

1. Geef aan tussen welke breedtegraden het Caribisch gebied ligt.

 

Gebruik bron 19.


Bron 19: Atmosferische circulatie

2. Geef aan op welke tekening de overheersende luchtdruk en het mondiale windsysteem juist getekend zijn.

 

Gebruik bron 20.


Bron 20: Klimaatgrafiek van een eiland in het Caribisch gebied

Bron 20 laat een klimaatgrafiek zien van een van de eilanden in het Caribisch gebied.
3. Geef aan welk klimaat de grafiek laat zien volgens het klimaatsysteem van Köppen.

 

4. Beredeneer of deze klimaatgrafiek bij een bovenwinds- of benedenwinds eiland hoort.

 

Gebruik bron 21.


A = Oranjestad Aruba, B = Port D’Espagne (Port of Spain) Trinidad and Tobago,
C = Marigot Sint Maarten, D = Nassau Bahama’s.

Bron 21: Vier klimaatgrafieken in het Caribisch gebied

In bron 21 zijn vier klimaatgrafieken te zien uit het Caribisch gebied.
5. Beschrijf wat er in de klimaatgrafieken verandert van lage breedte naar hoge breedte qua neerslag en temperatuur.

 

Gebruik nogmaals bron 21.
6. Noteer welke klimaten er zijn weergegeven volgens het klimaatsysteem van Köppen.

 

Ga naar de website https://earth.nullschool.net/.
Hier kun je windpatronen, zeestromen en luchtvervuiling zien. Onderzoek windpatronen, windsnelheden, temperatuur, luchtdruk, zeestromen.
7. Geef aan hoe je de ligging van de ITCZ op de kaarten kunt herkennen.

 

8. Verklaar met behulp van de atmosferische circulatie de aanwezigheid van een noordoostpassaat in het Caribisch gebied.

 

Gebruik bron 16.
Eén van de meest gefotografeerde bomen op Aruba is de ‘Fofoti’ boom op Eagle Beach, zoals in bron 16. De boom hangt scheef en is vergroeid naar het zuidwesten.
9. Leg uit met behulp van de atmosferische circulatie waarom de Fofoti boom vergroeid is naar het zuidwesten.

 

10. Geef aan welke kenmerken vegetatie in de steppe- en savanneklimaten heeft om te kunnen overleven in het droge klimaat.