De rechte oogspieren van ieder oog worden tegelijkertijd aangestuurd opdat beide ogen synchroon kunnen bewegen. Men onderscheidt de volgende soorten oogbewegingen:
convergentie: het naar elkaar toe bewegen van linker- en rechteroog, bijvoorbeeld bij het fixeren op je uitgestrekte vinger terwijl je die langzaam naar je neus toebrengt tot je scheel kijkt.
divergentie: het van elkaar af bewegen van linker- en rechteroog, zoals het fixeren op je wijsvinger als je die van je neus haalt en je arm strekt.
volgbeweging: de trage, gecontroleerde beweging die gemaakt wordt als een visueel doel langzaam in het beeld beweegt zoals het als toeschouwer volgen van de voetbal tijdens een wedstrijd.
saccade of oogsprong: snelle gestuurde oogbeweging, bijvoorbeeld naar een plotseling opduikend visueel doel of bij het lezen van het eerste woord naar het tweede.
fixatie: beide ogen blijven gedurende een zekere tijd op een stilstaand doel gericht
tremor: tijdens de fixatie vertonen de ogen een kleine, maar frequente trilling rond het fixatiepunt
drift: tijdens de fixatie glijdt het fixatiepunt ongemerkt langzaam van het oorspronkelijke richtpunt weg
regressie: wanneer teruggekeerd wordt naar een recent fixatiepunt, bijvoorbeeld als bij het lezen vermoed wordt dat een woord incorrect of onvolledig is gelezen.