Week 1 26 februari- 1 maart

  1. Je krijgt uitleg over het periode 2
  2. Je kan vragen stellen over het periode 1.
  3. Je leest  de theorie, maakt aantekeningen en maakt  de opdrachten
  4. Je leest de Tekst van de week +  maakt een samenvatting+ woordenlijst (12 woorden)

 

Zelfstandig naamwoorden en lidwoorden

Zelfstandig naamwoorden zijn woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten. Je gebruikt ze voor: dieren, mensen, dingen, aardrijkskundige namen (plaatsen, rivieren etc.) en voor (eigen)namen, ook al kun je daar soms geen lidwoord voor zetten.

Voorbeelden

Zelfstandig naamwoorden hebben bijna altijd een lidwoord, je kunt ze meestal in het meervoud zetten en je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.

Namen zijn ook zelfstandig naamwoorden, aardrijkskundige namen, eigennamen maar dus ook namen van bijvoorbeeld bedrijven. Ook gevoelens en abstracte zaken zijn zelfstandig naamwoorden.

In het Nederlands zijn de lidwoorden de, het en een. In het Duits zijn dat der, die en das. En voor een= ein(e).

De Duitse lidwoorden zijn er dus 3, der, die en das. Elk lidwoord heeft een eigen regel. Hieronder wordt het uitgelegd in de video.

Voor als je het wil lezen:

der

die

das

mannelijke

der Vater

der Onkel

der Sohn

vrouwelijk

die Mutter

die Tante

die Tochter

     -chen

das Mädchen

das Männchen

das Weibchen

beroepen

der Arzt

der Lehrer

der Polizist

die Ärztin

die Lehrerin

die Polizistin

    -um

       

das Museum

das Aquarium

Dagen

van de week

der Montag

der Dienstag

der Feiertag

getallen

die Eins

die Zwei

die Drei

das A

das S

das Z

(-er)

der Hammer

der Eimer

 

-e

die Zange

die Kanne

die Sonne

(-er)

das Wetter

das Gitter  

das Wasser

-ling

der Schmetterling

-schaft

die Mannschaft

-en

das Essen

das Trinken

das Laufen

1 Silbe

der Baum

der Raum

der Sand

-ung

die Zeitung

die Umleitung

1 Silbe

das Kind

das Salz

das Meer

Oefeningen

Maak de volgende oefeningen.

1. der, die en das

2. der, die en das

 

 

Zelfstandig naamwoorden en hoofdletters

Hierboven heb je geleerd over zelfstandig naamwoorden en lidwoorden. Je hebt ook geleerd over Duitse lidwoorden der, die en das. Dit is belangrijk, omdat je in het Duits alle zelfstandig naamwoorden met een hoofdletter schrijft.

Dus alle woorden, waar je der, die of das voor kunt zetten: bijv. der Mann, die Frau, das Kind, das Schönste [=het mooiste], das Wichtigste [= het belangrijkste]

Oefeningen

1. Hoofdletters

2. Hoofdletters Frans Bauer

 

Persoonlijke voornaamwoorden en werkwoorden haben en sein

Je hebt  geleerd dat zelfstandig naamwoorden met een hoofdletter worden geschreven in het Duits. Je weet dat de Duitse lidwoorden der, die en das zijn.

Het volgende onderwerpen zijn de persoonlijke voornaamwoorden en werkwoorden. Deze heb je nodig om een perssonlijk bericht te kunnen schrijven in het Duits.

Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen. Persoonlijke voornaamwoorden zijn onder andere: ik, je, jij, jou, u, hij, zij, ze, het, wij, we, jullie, zij (meervoud), mij, me, hem, haar, ons, hen, hun en ze (meervoud).

 

 

 

Oefeningen

Maak de volgende oefeningen.

  1. Persoonlijke voornaamwoorden 1
  2. Persoonlijke voornaamwoorden 2
  3. Haben
  4. Sein
  5. Haben/Sein

 

 

 

Zwakke en sterke werkwoorden

Je hebt de vorige week de werkwoorden sein en haben geleerd. Deze moet je goed uit je hoofd weten.

Nu zijn de sterke en zwakke werkwoorden aan de beurt.

Zwakke werkwoorden worden regelmatig (= altijd hetzelfde) vervoegd. Dat maakt het makkelijker ze te leren. Om deze werkwoorden te kunnen vervoegen is het wel belangrijk de stam van het werkwoord te bepalen. Dat doe je in het Duits meestal door -en van het werkwoord af te halen. Sommige werkwoorden hebben geen -en maar alleen een -n als uitgang en wordt alleen de -n eraf gehaald.


Als je de stam van het werkwoord hebt bepaald is het alleen noodzakelijk de juiste uitgang te gebruiken. Omdat elke persoon een vaste uitgang heeft kun je deze gewoon leren. Zie de volgende pagina voor voorbeelden.

Het werkwoord spielen:

Zwakke werkwoorden

Sterke werkwoorden

 

Oefeningen

Maak de volgende oefeningen.

  1. Zwakke werkwoorden 1
  2. Zwakke werkwoorden 2
  3. Zwakke werkwoorden en sein
  4. Sterke werkwoorden
  5. Sterke werkwoorden

 

 

 

Naamvallen 3e en 4e

 

Je zal het weleens van je ouders of broer of zus gehoord hebben. Die naamvallen van Duits........

Ja we gaan er mee aan de slag.

Maar wat zijn naamvallen eigenlijk? In het Duits hebben we het over de 1e naamval oftewel het onderwerp, 3e naamval is het meewerkend voorwerp en de 4e naamval is het lijdend voorwerp.

Het lastige is dat de Duitse lidwoorden veranderen in de verschillende naamvallen.Hieronder wordt het uitgelegd.

 

 

 

Naamvallen met een voorzetsel

Oefeningen

  1. Naamval keuze
  2. Maak zelf een overzicht/ schema van de naamvallen 1, 2, 3 en 4 met de lidwoorden( der die das ein) erin.