Woordenlijst

Leerdoelen:

 

Dit onderdeel biedt een overzicht van de onregelmatige werkwoorden. Deze werkwoorden zijn verwerkt in een woordenlijst dat bestaat uit het hele werkwoord (base form), verleden tijd (past simple) en voltooide tijd (past partciple). Deze onregelmatige woorden moet je te kennen, zowel in de verleden tijd als voltooide tijd, voor het Engels examen. Neem de woordenlijst dus goed door!

Werkwoorden (Verbs)

De meeste werkwoorden hebben een verleden tijd en voltooide tijd dat eindigt in -ed:

worked
played    
listened

Maar de meest frequente werkwoorden die dagelijks worden gebruikt zijn onregelmatig. Zie hieronder:

Onregelmatige werkwoorden (Irregular verbs)

 

hele werkwoord verleden tijd voltooide tijd vertaling
be was/were been zijn, worden
beat beat beaten (ver)slaan
become became become worden
begin began begun beginnen
bet bet bet wedden
bite bit bitten bijten
bleed bled bled bloeden
blow blew blown blazen, waaien
break broke broken breken
breed bred bred fokken, kweken
bring brought brought brengen
broadcast broadcast(ed) broadcast(ed) uitzenden
build built built bouwen
burn burned/burnt burned/burnt (ver)branden
buy bought bought kopen
catch caught caught vangen
choose chose chosen kiezen
come came come komen
cost cost cost kosten
cut cut cut snijden, knippen
deal dealt dealt handelen, uitdelen, omgaan met
dig dug dug graven
do did done doen
draw drew drawn tekenen, trekken
dream dreamt dreamt dromen
drink drank drunk drinken
drive drove driven rijden (auto)
eat ate eaten eten
fall fell fallen vallen
feed fed fed (zich) voeden, voeren
feel felt felt voelen
fight fought fought vechten
find found found vinden
flee fled fled vluchten
fly flew flown vliegen
forbid forbade forbidden verbieden
forget forgot forgotten vergeten
forgive forgave forgiven vergeven
freeze froze frozen (be)vriezen
get got got krijgen, worden
give gave given geven
go went gone gaan
grow grew grown groeien, worden
hang hung hung hangen
have had had hebben
hear heard heard horen
hide hid hidden (zich) verbergen
hit hit hit slaan, raken
hold held held (vast)houden
hurt hurt hurt pijn doen
keep kept kept houden, blijven
know knew known weten
lead led led leiden
learn learnt learnt leren
leave left left (ver)laten
lend lent lent (uit)lenen
let let let laten, verhuren
lie lay lain liggen
lose lost lost verliezen
make made made maken
mean meant meant menen, bedoelen
meet met met ontmoeten
pay paid paid betalen
put put put zetten, leggen
quit quit quit ophouden (met)
read read read lezen
ride rode ridden rijden (fiets/paard)
ring rang rung (op)bellen
rise rose risen (op)staan, stijgen, opkomen
run ran run rennen, leiden
say said said zeggen
see saw seen zien
sell sold sold verkopen
send sent sent (ver)zenden, (ver)sturen
set set set (in)stellen, plaatsen
shake shook shaken schudden
shoot shot shot schieten, opnemen (film)
show showed shown laten zien
shut shut shut sluiten, dichtdoen
sing sang sung zingen
sink sank sunk zinken
sit sat sat zitten
sleep slept slept slapen
smell smelled/smelt (Br Eng) smelled/smelt (Br Eng) ruiken
speak spoke spoken spreken
spell spelled/spelt (Br Eng) spelled/spelt (Br Eng) spellen
spend spent spent doorbrengen, uitgeven (geld)
split split split splijten, delen
stand stood stood staan
steal stole stolen stelen
stick stuck stuck plakken, blijven, steken
sting stung stung prikken, steken
strike struck struck slaan, raken; staken
swear swore sworn vloeken, zweren
sweep swept swept vegen
swim swam swum zwemmen
take took taken nemen
teach taught taught onderwijzen
tear tore torn scheuren, trekken
tell told told zeggen, vertellen
think thought thought denken
throw threw thrown gooien
understand understood understood begrijpen
wake up woke up woken up wakker worden
wear wore worn dragen (kleding)
win won won winnen
write wrote written schrijven

 

Deze woordenlijst kun je terugvinden in het Stepping Stones werkboek; vmbo 4 kader op bladzijde 185 en 186.