Oefening

Oefening

Noteer uit de volgende zinnen: zn, bep. lw, onbep. lw, bn + stof. bn

1. In de koelkast staat verse sap.

2. Morgen draag ik een korte broek.

3. De meester vertelt een leuke grap.

4. De paarden eten het liefst vers hooi.

5. Tamara en Daan hebben zes schattige puppy's.

6. In dit oude gebouw hebben timmerlieden een dure, notenhouten inbouwkast geplaatst.
7. Die boze reacties van de klanten over onze slechte service zullen wij niet publiceren.
8. Zou Daniƫl beter geskatet hebben met plastic wieltjes onder zijn skeelers dan met stalen?

9. De onzekere dame vertelde over de angst die zij in het bos had gevoeld.

10. Het regent al de hele dag grote hagelstenen.