Theorie

Als je een werkwoord moet benoemen, heb je keuze uit drie vormen:

- Een koppelwerkwoord (kww)

- Een zelfstandig werkwoord (zww)

- Een hulpwerkwoord (hww)

 

In een zin staat altijd: 1 koppelwerkwoord OF 1 zelfstandig werkwoord. Daarnaast kan er in de zin één of meerdere hulpwerkwoorden staan. 

Hoe weet je of een werkwoord een kww, zww of hww is? 

1. Onderstreep alle werkwoorden in de zin. 

2. Kijk naar het laatste werkwoord in de zin. 

 

Is dat een werkwoord uit rijtje koppelwerkwoorden (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen)?

- Dan is dat het kww

- de werkwoorden die eventueel nog voor dit werkwoord staan, zijn hww

 

Is het geen werkwoord uit het rijtje koppelwerkwoorden? 

- Dan is het achterste werkwoord met een duidelijke betekenis het zww 

- De werkwoorden die eventueel nog voor dit werkwoord staan, zijn hww