Theorie

In dit hoofdstuk herhaal je de eerste drie woordsoorten

- Zelfstandig naamwoord (zn)

- Lidwoord (lw): bepaald en onbepaald

- bijvoeglijk naamwoord (bn)

 

 

Het zelfstandig naamwoord

Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier, ding, plant of gevoel. Bijvoorbeeld: hond, spreuk, zout, angst. Je kunt er vaak een lidwoord voor zetten, een verkleinwoord van maken en het in enkelvoud of meervoud zetten. Ook een naam is een zelfstandig naamwoord: Vomar, Annabel, Haarlem

 

Het lidwoord

In het Nederlands kennen we drie lidwoorden: de + het + een. We maken een onderscheid tussen het bepaald lidwoord (de + het) en het onbepaald lidwoord (een). Let op dat de woorden 'het' en 'een' niet altijd een lidwoord zijn. Bijvoorbeeld in deze zinnen:

Het regent al de hele dag. Heb je het al gehoord? ('Het' hoort hier niet bij een zelfstandig naamwoord en is geen lidwoord)

Een van leerlingen had een onvoldoende gehaald. ('Een' geeft hier een hoeveelheid aan, hoort niet bij een zn en is daarom geen lidwoord)

 

Het bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord is een woord dat iets zegt over een zn: rode, gekke, mooie. Een stoffelijk bn vertelt waarvan een zn gemaakt is: zilveren, plastic. Een bijvoeglijk naamwoord kan ook achter het zelfstandig naamwoord staan: De auto wasrood.