Neem de werkwoorden over en zet erachter of het een kww, zww of hww is.
1. Sommige mensen werken 6 dagen per week.
2. Lisa was een goede judoka geweest.
3. Afgelopen zomer zijn de buren naar Frankrijk vershuid.
4. Ze moeten in hun nieuwe land wel gelukkig kunnen worden.
5. Frank is een goede leerling.
6. Volgens de meeste leerlingen is de uitleg van de docent duidelijk geweest.
7. Staat hij elke dag het volkslied te zingen?
8. Wij hebben haar nooit meer gezien.
9. Is het AD een goede krant?
10. De slimme monteurs hebben snel mijn banden kunnen vervangen.