Persoonlijk voornaamwoord (PERS. VNW.) en bezittelijk voornaamwoord (BEZ. VNW.)

Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een ding, zonder de naam te benoemen. Bijvoorbeeld:

- Ze gaat naar de dokter

- Hij zit op voetbal

- Dit boek is van mij

In deze zinnen worden geen namen genoemd maar we weten wel over wie het gaat.

 

Een bezittelijk voornaamword geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. Bijvoorbeeld:

- Ik ga morgen eten bij m'n opa

- Lieke gaat winkelen met haar moeder

- Onze vakantie is geregeld!

 

Let op!: het woord het is een persoonlijk voornaamwoord als het niet bij een zelfstandig naamwoord hoort en wel een duidelijke betekenis heeft.

- De wedstrijd was erg spannend om te kijken, maar het (=de wedstrijd) duurde heel lang.