Immuun worden:
Als je weer beter bent, blijven de antistoffen een tijdje in je lichaam. Je kunt dan niet meer dezelfde ziekte krijgen. Je bent immuun voor de ziekte. Bij natuurlijke immuniteit word je immuun doordat je ziek bent en je lichaam antistoffen aanmaakt. Je hebt bijvoorbeeld waterpokken gehad. Door de antistoffen kun je die ziekte niet nog eens krijgen. Bij kunstmatige immuniteit word je ingeënt tegen een ziekte. Er wordt een dode of verzwakte ziekteverwekker in je bloed gespoten: een vaccin. Van dat vaccin word je niet ziek. Maar je lichaam gaat wel antistoffen maken. Daardoor ben je voortaan immuun voor de ziekte. Als kind word je tegen allerlei ziekten ingeënt. Als je naar een ander land gaat, moet je je soms ook laten inenten.


Je lichaam maakt antistoffen tegen het vaccin.
Dit noemen ze kunstmatige immuniteit.
Waterpokken krijg je één keer. Daarna ben je immuun.
Dit noemen ze natuurlijke immuniteit.